Betrokken leden of individuele klanten? Een kwalitatief onderzoek naar de betrokkenheid van leden in volleybalverenigingen.
Summary
“Samen de schouders eronder” in een volleybalvereniging is een uitgestorven opvatting. Tenminste, zo lijkt het als er een blik wordt geworpen in volleybalvereniging. Ook de maatschappelijke trend van individualisering lijkt er toe te leiden dat leden in volleybalverenigingen steeds minder “betrokken” zijn bij hun volleybalvereniging. Maar is dit ook daadwerkelijk het geval en hoe kunnen verenigingen het beste gebruik maken van de betrokkenheid van leden? In dit onderzoek staat de betekenis die leden geven aan betrokkenheid centraal. Voelen zij zich nog wel een lid? Of zijn ze meer een consument geworden in hun eigen vereniging?
Om dit goed te onderzoeken is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder vier verschillende verenigingen in de regio West. In totaal zijn er tweeëntwintig leden van volleybalverenigingen geïnterviewd. Samen met observaties, hoe de leden zich gedragen in de vereniging en een literatuuronderzoek naar de typeringen van vrijwilligersorganisaties is er een beeld ontstaan over de term betrokkenheid in de volleybalverenigingen.
Dit beeld over betrokkenheid blijkt meer divers te zijn dan de definities en typeringen uit de literatuur veronderstellen. Vooral de levensfase speelt bij de leden een grote rol in de betrokkenheid die zijn bereid zijn te tonen in de vereniging. Leden geven duidelijk aan dat ze misschien nu actief zijn als vrijwilliger in de vereniging maar dat ze over een paar maanden of over een paar jaar misschien wel niet meer actief zijn. Staat dit in relatie tot de betrokkenheid die de leden voelen? Ja zeker, Leden geven aan, dat wanneer er een goede sfeer, of cultuur van vriendschap heerst dat dan de leden meer betrokken zijn in de vereniging. Ook de begeleiding van de leden en de manier van aanspreken in de vereniging blijkt in de betrokkenheid van de leden twee belangrijke aspecten te zijn. De conclusie is dan ook dat leden zich nog wel degelijk lid voelen maar dat de “vereniging” waar zij deel van uit maken niet moet blijven hangen in de traditionele vormen van vrijwillige inzet en vanzelfsprekende betrokkenheid maar dat er meer via een leefwereld bril moet worden gekeken naar de individuele leden.
Aanbevelingen die er naar aanleiding van dit onderzoek, aan de vereniging kunnen worden gedaan richten zich dan ook voornamelijk op het anders aanspreken en organiseren van de vereniging. Dit vereist en nieuwe manier van denken, maar zorgt er ook voor dat de leden die wel vrijwillig actief zijn in de vereniging niet meer zo zwaar beladen worden. Zoals een lid dit mooi verwoord “het rugzakje mag niet te vol worden” maar er zijn kansen genoeg want de vereniging “zit op een goudmijn”. Concreet betekent dit, dat de vereniging inzichtelijk moet hebben wat voor instelling de leden hebben in de vereniging, wat hun ervaring en kennis is waarop ze aangesproken op kunnen worden, er moet goede begeleiding zijn voor de vrijwilligers en de voorzitter moet zich in de vereniging heel duidelijk bezig houden met de visie van de vereniging, in plaats van het brandjes blussen.