“Juffrouw, wat betekent dit?” Zorgt Nederlands als tweede taal voor problemen bij kinderen in het basisonderwijs?
Summary
In deze studie wordt gekeken in hoeverre tweetalige basisschoolkinderen uit Zeeuws- Vlaanderen een taalachterstand hebben als je ze vergelijkt met hun eentalige leeftijdsgenootjes. Er is onderzocht of er sprake is van een achterstand in passieve woordenschat bij het binnenkomen op de basisschool (groep 1) en of deze achterstand wordt opgelost gedurende de basisschooltijd. Ook wordt onderzocht of de taalmethode die de
basisschool hanteert dit proces beïnvloedt. Er wordt daarnaast gekeken of tweetalige basisschoolkinderen naast een eventuele taalachterstand ook een achterstand hebben op het gebied van de niet-talige cognitieve vaardigheid rekenen en of deze eventuele achterstand
wordt opgelost tijdens de basisschooltijd van deze kinderen. Om dit te kunnen onderzoeken, zijn de Citoscores van de Citotoets voor woordenschat en de Citotoets voor rekenen verzameld en geanalyseerd. Uit analyse blijkt dat er inderdaad sprake is van een taalachterstand bij tweetalige kinderen die de basisschool binnenkomen in groep 1, maar dat deze achterstand wordt opgelost en in groep 8 niet meer significant is. De
taalmethode die de school hanteert, heeft geen significante invloed op de passieve woordenschatniveaus. De achterstand die de groep tweetalige participanten heeft in passieve woordenschat, is er niet bij de rekenvaardigheid. De taalachterstand die tweetalige basisschoolkinderen hebben, zorgt dus niet voor een achterstand op cognitieve vaardigheden die niet talig zijn. Vervolgonderzoek is nodig om te kijken of de resultaten ook gelden voor andere aspecten van de taalontwikkeling, zoals actieve woordenschat en grammatica, en of de resultaten bijvoorbeeld hetzelfde zijn wanneer je dit onderzoek doet in een ander gebied waar meer mensen wonen die het Nederlands als tweede taal hebben.