Het effect van Affectieve Staat en Somatisatie op Aandacht voor Symptoomgerelateerde visuele stimuli
Summary
Uitgangspunt: Een negatieve affectieve staat kan voor de ervaring van pijn zorgen. Vooral bij mensen met medisch onverklaarde klachten (MOK) is dit mechanisme erg gevoelig voor zowel interne als externe prikkels en voor deze prikkels is dan ook meer aandacht. In deze studie was de verwachting dat de aandacht voor symptoomgerelateerde stimuli het grootste is in een symptoomgerelateerde affectieve staat, gevolgd door de negatieve en ten slotte de positieve staat. Vervolgens werd voorspeld dat een hoge score op somatisatie (als maat voor MOK) zou zorgen voor meer aandacht voor symptoomgerelateerde stimuli. Ten slotte is beoordeeld of er sprake is van het aantrekken van de aandacht of moeite de aandacht los te koppelen van symptoomgerelateerde stimuli. Methoden: Bij 20 vrouwelijke proefpersonen werd een dot-probe met symptoomgerelateerde plaatjes afgenomen nadat een affectieve staat was geïnduceerd. Resultaten/discussie: Zoals voorspeld bleken deelnemers meer aandacht te hebben in de symptoomgerelateerde affectieve staat ten opzichte van de positieve staat. Er was geen verschil tussen de positieve en negatieve of negatieve en symptoomgerelateerde affectieve staat. Er werd evenwel geen verschil gevonden in aandacht tussen Proefpersonen met een hoge of lage score op somatisatie. Ten slotte lijkt er vooral moeite de aandacht los te koppelen van pijngerelateerde stimuli. De conclusie is dat er een relatie bestaat tussen affect en aandacht voor symptoomgerelateerde stimuli. Implicaties voor de theorie en suggesties voor vervolgonderzoek worden besproken.
Abstract (English translation)
Objective: A negative affective state can cause the experience of pain. Especially in those who suffer from medically unexplained symptoms (MUS), this mechanism is very sensitive to internal as well as external stimuli and these stimuli get more attention as a result. A key role in the sensitivity of this mechanism is played by negative affectivity. In the present study, it was hypothesized that participants would be most attentive to symptom-related stimuli in a symptom-related negative affective state, less in a general negative state and least in a positive affective state. Secondly, it was hypothesized that participants who scored high on somatization (a measure for MUS) would pay more attention to symptom-related stimuli compared to those who score low on somatization. Lastly, it was determined whether attention was drawn to or held to symptom-related stimuli. Methods: Twenty female participants took part in the experiment. After the induction of an affective state, A dot-probe task with symptom-related pictures was administered. Results/discussion: As hypothesized, participants showed the most attention to symptom-related pictures in the symptom-related affective state compared to the positive state. There was no significant difference between the symptom-related and negative or the positive and negative affective state. Furthermore, there was no significant difference found in attention for the groups with low or high scores on somatization. Finally, the results suggest the symptom-related stimuli tend to hold attention. It is concluded that there is a relationship between affect and attention for symptom-related stimuli. Implications for theory and suggestions for future research are discussed.