Confucius en God: Een kritische analyse van de natuurlijke theologie van Leibniz met betrekking tot het neoconfucianisme
Summary
Met de komst in de zestiende en zeventiende eeuw van geschriften uit China over Chinese filosofie (neoconfucianisme) ontstaat onder denkers in Europa de opvatting dat moraliteit ook kan bestaan zonder het christendom. Ondanks dat ook Leibniz deze opvatting was toegedaan, ging hij vanuit een verzoenende houding binnen het neoconfucianisme op zoek naar een metafysich Godselement. Vanuit zijn monadenleer probeerde Leibniz het neoconfucianisme te duiden als een natuurlijke theologie, waarbij de Chinezen vanuit de rede (dus zonder openbaring) tot een met het christendom vergelijkbare Godsopvatting zouden zijn gekomen. De centrale vraag is of Leibniz met zijn natuurlijke theologie geen onrecht heeft gedaan aan de inhoud van het neoconfucianisme. In deze scriptie zal worden betoogd dat Leibniz in zijn poging om zijn monadenleer met het neoconfuscianisme in overeenstemming te brengen niet is geslaagd. Hierbij komt ook zijn tijdgenoot Wolff aan bod.