dc.description.abstract | De identiteit van de ander: een vergelijking tussen het beeld van de ander wat wordt geschetst in de migrantenliteratuur en het geschetste beeld in de vreemdelingenwetgeving.
In de afgelopen twintig jaar heeft Italië een enorme verandering doorgemaakt. Het land is veranderd van een emigratieland in een immigratieland. Aan het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw kwam er een grote stroom immigranten vanuit Noord-Afrika en later ook uit Oost-Europa naar Italië. Italië was in verre mate onvoorbereid op de komst van deze migranten en reageerde hier vaak op een defensieve en zelfs racistische manier op. Exemplarisch voor deze houding was de moord op Jerry Maslo in 1989, een Zuid-Afrikaan die naar Italië was gekomen om werk te zoeken. Deze moord bracht een maatschappelijk protest en discussie op gang. Aan het eind van de jaren tachtig, begin jaren negentig van de vorige eeuw begonnen de eerste migrantenschrijvers hun verhalen op te schrijven in het Italiaans. Deze vaak autobiografische verhalen hadden als doel om de stem van immigranten te laten horen die tot dan toe vaak ongehoord bleef. Literatuur was een manier om het vaak negatieve beeld dat werd geschapen door de media van de immigrant, tegen te gaan. Dit beeld was vaak gebaseerd op de binaire oppositie van Ik (italiaan) en de Ander (immigrant). De ander kan worden gezien als een non-identiteit aangezien zij alleen gedefinieerd wordt in de mate waarin deze verschilt van de ik. Een ander gebied dat de levens van immigranten voor een groot deel beheerste was en is de vreemdelingenwetgeving. Deze wetgeving was voor 1986 non-existent, maar is in twintig jaar uitgegroeid tot één van de meest repressieve van heel Europa.
In deze bachelorscriptie heb ik de onderzoeksvraag willen beantwoorden wat de relatie is tussen de ontwikkeling van het beeld van de ‘Ander’ in de migrantenliteratuur en de parallelle ontwikkeling van de definitie van de ‘Ander’ in de vreemdelingenwetgeving vanaf 1986 in Italië.
Om deze vraag te beantwoorden heb ik het beeld van de ‘Ander’ in de vreemdelingenwetgeving van 1986 tot 2009 vergeleken met het beeld in drie romans toebehorend aan literaire categorie migrantenliteratuur te weten; de roman ‘Io, venditore di elefanti’ van P. Khouma (1990), het verhaal ‘Salsicce’ van I. Scego (2002) en de verhalenbundel ‘Fra-intendimenti’ van K. Mohamed Aden (2009).
Het beeld van de Ander wordt op twee niveaus gevormd; op een literair niveau en op een extraliterair niveau. Op een extraliterair niveau wordt de identiteit van de Ander gevormd door externe factoren zoals de nationale identiteit, stereotypen en de cultuur. Dit zijn allemaal sociale constructies en daarom zijn zij in grote mate veranderbaar.
Dit beeld van de Ander kan worden afgebroken in de literatuur door middel van verschillende literaire technieken waarvan het poststructuralisme er één is. Deze deconstructie laat zien dat de Ander een menselijke constructie is en daarom ook veranderbaar is.
In de vreemdelingenwetgeving wordt de het concept van de Ander bepaald door zijn juridische status. De vreemdelingenwetgeving is gebaseerd op twee pilaren; een supranationale pilaar die vereist dat de juridische status van de vreemdeling overeenstemt met de mensenrechten zoals deze voortvloeien uit internationale verdragen, en een nationale pilaar die de verhouding tussen de staat en de vreemdeling regelt. Het Italiaanse vreemdelingenrecht is vooral gebaseerd op de nationale pilaar. Vanaf 1986 tot 2009 is de Italiaanse vreemdelingenwetgeving veranderd van een non-existente naar één van de meest repressieve van heel Europa. De invoering van het strafbaar stellen van illegale immigratie, het moeilijker maken van familiehereniging en de immer afnemende voorzieningen op het gebied van integratie hebben bijgedragen aan het beeld van de immigrant als crimineel.
Het beeld van de ‘Ander’ dat wordt geschapen door de vreemdelingenwetgeving is een homogeen beeld. Deze generalisatie van het subject van de wetgeving is inherent aan de wet, want anders zou het maken van regels onmogelijk zijn. Deze generalisatie wordt door de literatuur op verschillende manieren bestreden.
Allereerst wordt in alle drie de romans die ik bestudeerd heb, de wetgeving bekritiseerd. Met hun persoonlijke verhalen laten de schrijvers de praktische effecten van de wetgeving op het dagelijks leven van de immigranten zien en gebruik makend van het instrument ironie wordt de absurditeit van velerlei wetgeving beschreven. Ook komt het aspect van biopolitiek veel aan de orde. De vreemdelingenwetgeving zoals hij nu bestaat in Italië lijkt rechten aan mensen toe te delen op basis van hun fysieke en biologische kenmerken en sluit daarom immigranten van veel rechten uit omdat zij niet dezelfde kenmerken bezitten als de Italianen.
Daarnaast heeft de literatuur ook de functie de individualiteit van de immigrant uit te drukken. Waar de wetgeving zich moet beroepen op generalisaties, kan de literatuur door verschillende persoonlijke verhalen het individu achter de immigrant laten zien. De identiteit zoals deze beschreven wordt door de auteurs kan aangemerkt worden als een ‘hybride identiteit’. Een identiteit die niet alleen is bepaald door iemands land van herkomst, maar ook beïnvloed is door de Italiaanse cultuur en de juridische status van vreemdeling. De schrijvers stellen een identiteit voor waarbij ras slechts één van de vele kenmerken is die identiteit bepaalt.
Omdat de Ander in de vreemdelingenwetgeving in de afgelopen twintig jaar een heel andere connotatie heeft gekregen is het interessant om te onderzoeken of deze ontwikkeling zich ook weerspiegelt in de functie die literatuur heeft ten opzichte van de wetgeving. Het blijkt erg moeilijk een parallelle ontwikkeling te ontdekken in de literatuur. Ondanks dat gezegd kan worden dat in de tijd van P. Khouma (1990) de Italiaan vriendelijker en nieuwsgierig tegenover de gemiddelde immigrant stond dan twintig jaar later, lijkt het overkoepelende thema van uitsluiting een thema dat al twintig jaar een hoofdrol speelt in het leven van vele immigranten. Ook al was er in 1986 nog niet echt sprake van een vreemdelingenwetgeving, creëerde dit gebrek aan wetgeving een positie als buitenstaander voor vele immigranten omdat zij niet dezelfde rechten en plichten hadden als Italiaanse burgers. In de afgelopen twintig jaar is deze positie van uitsluiting steeds meer gecodificeerd en de literatuur is na twintig jaar nog steeds een belangrijk instrument om deze uitsluiting tegen te gaan.
Concluderend kunnen we stellen dat de literatuur een heterogener beeld van de ‘Ander’ schetst door kritiek te geven op de generalistische benadering van de wet en daarnaast het concept van de ‘Ander’ in te kleuren met persoonlijke verhalen en een hybride identiteit.
Na twintig jaar vreemdelingenwetgeving waarin de ‘Ander’ steeds crimineler wordt afgeschilderd heeft de literatuur nog steeds de functie van het tegenspreken van dit stereotype beeld en de stem van de immigranten te laten horen. | |