Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorPeuter, R.E.M.A. de
dc.contributor.authorBastinck, D.
dc.date.accessioned2011-08-26T17:04:38Z
dc.date.available2011-08-26
dc.date.available2011-08-26T17:04:38Z
dc.date.issued2011
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/8385
dc.description.abstractIn mijn paper behandel ik de veranderende sociaal-economische situatie van de riddermatige Hollandse adel aan de hand van de vier families die voor mijn periode ook al in de ridderschap zaten: van Boetzelaer, van Wassenaer, Bentinck en van Duijn van Maasdam. De meeste aandacht is besteed aan de familie van Boetzelaer. Het paper geeft eerst een kort overzicht van de situatie in 1813, met onder andere een beschrijving van de ridderschap en de Hoge Raad van Adel. Daarna wordt ingegaan op de economische positie van riddermatige families, met onder andere drie moment opnamen van de familie van Boetzelaer (1816, 1825 &1847, 1873). Hierna volgt het stuk over de sociale verhoudingen. Hierin wordt onder andere het huwelijksgedrag en activiteit in de Provinciale Staten van de riddermatigen onderzocht. Mijn conclusies (overgenomen uit het paper): Dit alles geanalyseerd hebbende, zijn er enkele conclusies te trekken. Allereerst is te zien geweest, hoe in 1813/14 de nieuwe notabele elite werd gecreëerd, waardoor, onder andere, de invloed van de oude riddermatige adel in de ridderschap zelf werd teruggebracht van 100% naar 3 van de 92. Uiteraard waren er ook veel andere oude families, maar het aantal nieuwe adel, zowel in de ridderschap als daarnaast, was overweldigend. Maar zowel de nieuwe als de oude adel werden bevoordeeld door het systeem van Koning Willem I. Doordat hij zelf zijn ministers, leden van de Eerste Kamer en andere functionarissen koos, en de keuze daarbij steeds weer op edelen viel, was hun aantal in de functies aangaande het hof en bestuur erg groot. We hebben gezien dat dit voor de riddermatigen zeer goed uitpakte. Zij kregen vrij gemakkelijk zitting in bijvoorbeeld de Staten, en konden daar lang blijven zitten. Ook werd men in de ridderschap voor het leven benoemd. Maar het is dit aspect, waar de nadelige gevolgen van 1848 voor de adel het snelst merkbaar waren. Immers, de Koning kon niet meer in hoge functies aanstellen wie hij wilde. Hierdoor is gedurende de rest van de negentiende eeuw een gestage daling in het aantal edelen in de kiescolleges (de ridderschap van zowel Noord- als Zuidholland wordt zelfs opgedoekt), de Staten en dergelijke ambten te zien. Ook hadden veel edelen niets op met direct kiesrecht, en verkozen zij zich liever terug te trekken. Voor de economische kant keek ik vooral naar de financiën van één bepaalde familie, de van Boetzelaers. Zij waren rijk, maar niet exorbitant rijk in 1816, waarschijnlijk door de tertiëring van de staatsschuld. Hun geld zat voornamelijk in aandelen en obligaties (van landen en banken vooral), en veel minder in land. Particuliere leningen of investeringen waren zeer zeldzaam. Gedurende de periode 1813 – 1848 is er een toename in hun welvaart, door de gunstige omstandigheden voor hen onder Willem I en II. Ook zijn er soms particuliere investeringen te zien, maar als men hier beter naar kijkt, is te zien dat hier waarschijnlijk de Koning werd gevolgd, en dat dit geen eigen initiatief was. Ook waren deze investeringen vaak zeer klein. Na 1848, wanneer we een beter totaal beeld hebben van hun financiën, zien we hoe de welvaart is gegroeid. Dit bedrag moeten wij echter iets bijstellen, doordat een groot deel ervan in onroerend goed zit, dat wellicht nog niet helemaal is afbetaald. Hoe dan ook, economisch gezien lijkt er gedurende de hele rest van de negentiende eeuw, en niet alleen voor de Boetzelaers, nog weinig degressie plaats te vinden. We zien hen nog lang terug in lijsten van hoogstaangeslagenen en dergelijke, en met meestal meer telgen en hogere aanslagen dan nieuwe adel, of niet-adel. Wel zien we een verschuiving in het uitgave patroon, dat samen hangt met de politieke veranderingen. We zien een terugkeer naar het platteland na 1848, met een enorme toename in het aantal huizen, buitenplaatsen, boerenhofstedes en dergelijke en een daling in het aantal obligaties. Dit lijkt erop te duiden, dat de adel minder op had met de Nederlandse staat, die na 1848 ook veel minder met hen op had. De samenleving werd meer liberaal, en alhoewel verlaat, gebeurde de Industriële Revolutie ook in Nederland. Dit lijkt een steeds groter probleem voor de oude adel te zijn geworden. Als we naar de sociale aspecten kijken, Ook aan het huwelijkspatroon is te zien dat de oude adel zich het liefst binnen de eigen kring bewoog. Waar mogelijk wordt er getrouwd met andere oude adel, terwijl we bij de nieuwe adel nog vaak niet-adel als huwelijkspartners aantreffen. Deze situatie verandert langzaam, zeer langzaam, en pas na de eerste paar decennia van de twintigste eeuw wordt adeldom in de huwelijkskeuze minder belangrijk. Ook uit bronnen over gouvernantes en het gewone personeel blijkt, alsmede uit bronnen betreffende de godsdienstbeoefening, dat er een immense kloof was. Het beeld van de adel bleef gedurende de negentiende eeuw respect inboezemen, ook al verloor de adel veel van zijn macht in 1848. De levensstijl van de adel, met zijn Franse taal en grote buitenplaatsen, sprak nog altijd erg tot de verbeelding van de rest van de natie. Als een burger vermogend genoeg werd, trachtte hij dit te emuleren. Sowieso wordt de oude adel dus aangevuld met regentengeslachten en rijke burgers, en wordt deel van een nieuwe notabelenelite. Hier was aanzienlijke rijkdom voor nodig. Zowel een benoeming van de ridderschap, als welke soort benoeming in de adel of vermeerdering van een familiewapen kostte een aanzienlijk bedrag. Maar de adellijke levensstijl was nog veel duurder. Het onderhouden van meerdere huizen inclusief personeel alsmede buitenplaatsen en dergelijke, maakte die levensstijl zeer exclusief. Een edelman die op het platteland woonde, werd gedurende de negentiende eeuw gezien als het natuurlijke zwaartepunt. Dit kwam tot 1848 ook door de heerlijke rechten, maar de sociaal verheven status bleef na dat jaar. Over het geheel genomen valt te concluderen, dat de periode 1813 – 1848 een uitermate goede was voor de adel. Men kon zelfs nog rijker worden dan men al was. In 1848 veranderde de grondwet, maar als er iets opvalt is het wel dat deze wijzigingen zeer, zeer langzaam effect hadden op de sociaal-economische positie van de adel. Het enige dat wel snel veranderde was hun vanzelfsprekendheid in bestuurs- en kiescolleges, en aan het hof. Maar over hun rijkdom of sociale prestige lijken zij zich nog geen zorgen hebben te hoeven maken. Hier veranderde de zaken pas sneller voor de oude adel na de eerste paar decennia van de twintigste eeuw.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent2139648 bytes
dc.format.mimetypeapplication/msword
dc.language.isonl
dc.titleOude adel onder een nieuwe monarchie. Riddermatige Hollandse adel van 1813 - 1848: een sociaal-economisch beeld
dc.type.contentBachelor Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsAdel
dc.subject.keywordsHolland
dc.subject.keywordsRidderschap
dc.subject.keywords1813
dc.subject.keywords1848
dc.subject.keywordsnegentiende eeuw
dc.subject.keywordssociaal-economisch
dc.subject.keywordsBoetzelaer
dc.subject.keywordsWassenaer
dc.subject.keywordsBentinck
dc.subject.keywordsvan Duijn van Maasdam
dc.subject.keywordsProvinciale Staten
dc.subject.courseuuGeschiedenis


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record