dc.description.abstract | Vertalers maken keuzes op basis van gestelde vertaaldoelen. In dit onderzoek zijn we nagegaan welke invloed de vertaaldoelen taalgerichtheid (bron- versus doeltaalgericht) en beoogd publiek (sterke versus zwakke lezers) hebben bij het vertalen van Bijbelteksten op de connectiefkeuze in en de mate van subjectiviteit van causale relaties. Een corpusanalyse van de Statenvertaling (SV; 1637), Nieuwe Bijbelvertaling (NBV; 2004) en Bijbel in Gewone Taal (BGT; 2014) laat zien dat de Statenvertaling de meeste causale connectieven bevat en de minste diversiteit in het type causale connectief kent: want markeert meer dan de helft van causale coherentierelaties. De NBV, gericht op sterke lezers, markeert de minste coherentierelaties. De BGT, gericht op zwakke lezers, expliciteert meer causale coherentierelaties dan de NBV. Complexe causale connectieven zoals omdat nemen in de BGT niet af. Enerzijds worden ze vervangen door nevenschikkers zoals want anderzijds verschijnen ze juist wanneer de andere vertalingen complexe causale naamwoordgroepen gebruiken.
Wat de mate van subjectiviteit betreft, zijn in de BGT meer epistemische coherentierelaties, als gevolg van het opknippen van zinnen, het toevoegen van modale werkwoorden en het expliciteren van inferenties. Een diepte-analyse laat zien dat het subjectiviteitsprofiel van want echter niet verschilt tussen vertalingen: het markeert in het overgrote deel subjectieve coherentierelaties.
Dit onderzoek laat zien dat de BGT een aantal ingrepen doet om de tekst begrijpelijk te maken voor haar zwakke lezers. Het onderzoek laat ook zien dat syntactische ingrepen zoals het opknippen van zinnen en toevoegen van modaliteit kan leiden tot subjectievere coherentierelaties. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of de syntactische aanpassingen daadwerkelijk leiden tot een begrijpelijke Bijbelvertaling voor de beoogde doelgroep van de BGT. | |