Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorHörmann, P.A.H
dc.contributor.authorMoolenburgh, K.E.M.
dc.date.accessioned2010-11-01T18:00:39Z
dc.date.available2010-11-01
dc.date.available2010-11-01T18:00:39Z
dc.date.issued2010
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/5989
dc.description.abstractIn deze scriptie wordt antwoord gegeven op drie vragen. Voordat deze drie vragen beantwoord worden, is er een definitie van versterven geformuleerd. De eerste onderzoeksvraag is: Welke wet- en regelgeving bestaat er op dit moment in Nederland over versterven? Uit deze studie blijkt dat er geen expliciete wetgeving bestaat over versterven, maar dat er wel diverse wetten en wetsartikelen zijn die de mogelijkheden en onmogelijkheden ten aanzien van versterven bepalen. Het eerste deel van de tweede vraag is: Hoe stemt het management van Huis op de Heide het beleid omtrent versterven af op bovengenoemde regelgeving? Uit de analyse blijkt dat de wetgeving duidelijk leidend is bij de bepaling van het beleid voor een verzorgingshuis. Maar ook in het beleid komt verwarring over de bestaande wetgeving naar voren. Het tweede deel van de tweede vraag is: Op welke manier communiceert het management van Huis op de Heide intern en extern over haar beleid ten aanzien van versterven? Uit deze studie blijkt dat er zowel intern als extern weinig over het beleid wordt gesproken. Er bestaan dan ook grote variaties in de wijze waarop er binnen één instelling naar versterven gekeken wordt door verschillende verzorgenden. Het eerste deel van de derde vraag sluit hierop aan: Hoe geven contactverzorgenden betekenis aan versterven? De verzorgenden kijken ieder op eigen wijze naar versterven en er bestaan grote verschillen in de wijze waarop het fysiologisch proces wordt bezien. Centrale waarde voor de contactverzorgenden is de autonomie van de bewoner. Het tweede deel van de derde vraag is: Wat betekent dit voor hun dagelijks handelen? Dat het respect voor de keuze van de bewoner centraal staat, betekent dat de betreffende contactverzorgenden de zorg voor een bewoner die versterft, zullen blijven geven. Uit de antwoorden op de drie vragen blijkt dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over wat ‘versterven’ is en wat er wettelijk gezien wel en niet mag ten aanzien van versterven. Deze onduidelijkheid wordt bevorderd door een beperkte communicatie over het fenomeen. Het gebrek aan aandacht voor en duidelijkheid ten aanzien van versterven begint op landelijk niveau, waardoor het voor een zorginstelling in de praktijk erg gecompliceerd is om een duidelijk beleid ten aanzien van versterven op te stellen. Gebrek aan een duidelijk beleid, leidt weer tot onduidelijkheid en diversiteit in visies onder de verzorgenden van die zorginstelling.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent678912 bytes
dc.format.mimetypeapplication/msword
dc.language.isonl
dc.titleDoodnormaal? Een beschrijvend onderzoek naar de Nederlandse wetgeving, het beleid van een verzorgingshuis en de betekenisgeving van contactverzorgenden ten aanzien van versterven
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsversterven, euthanasie, wetgeving, ouderen, vergrijzing, sterven, dood, eten, drinken, verzorgingshuis, verzorgende, beleid, communicatie, WGBO, zelfdoding, oud, leven
dc.subject.courseuuCommunicatie, Beleid en Management


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record