dc.description.abstract | De coronacrisis heeft een enorme impact gehad op grote delen van de Nederlandse samenleving. Dit
geldt ook voor de onderwijssector. Schoolleiders kwamen door de coronacrisis in een situatie die voor
hen nieuw was. De crisis, die inmiddels is bestempeld als creeping crisis (Boin et al., 2021), had een
andere vorm dan schoolleiders waren gewend. Een creeping crisis heeft een langzame opbouw,
waarna het tot een kritiek punt komt. Na dit kritieke punt zal het nog voor lange tijd door blijven gaan
maar nog steeds om de zoveel tijd opkomende piekpunten hebben, wat maakt dat de crisis een
ambigue aard heeft (Boin et al., 2021). Schoolleiders zijn vooral bekend met het beteugelen van korte
crises (Whitla, 2003; School en Veiligheid, 2021), welke niet dezelfde aard hebben als een creeping
crisis. Er bleek bovendien nog nauwelijks onderzoek te zijn gedaan naar creeping crisis in het
algemeen (Boin et al., 2020) en helemaal geen onderzoek naar creeping crises in de onderwijssector.
Er was dus een theoretisch gat op het punt van creeping crises in de onderwijssector. Dit
scriptieonderzoek vult dit theoretische gat voor een klein deel op door een antwoord te geven op de
vraag hoe schoolleiders de coronacrisis als creeping crisis hebben beteugeld.
In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van twee verschillende deelonderzoeken. Waarbij in
deelonderzoek één 11 schoolleiders zijn geïnterviewd en hierbij aan de hand van een vooropgestelde
tijdlijn is gevraagd naar hun handelingen gedurende de periode van 15 maart 2020 tot 14 december
2020. Daarnaast is er een tweede deelonderzoek gedaan, waarbij aan de hand van een inhoudsanalyse
verschillende krantenartikelen uit de periode van 1 maart 2020 tot 1 januari 2021 geselecteerd zijn en
5 interviews uit het Schoolleidersregister Voortgezet Onderwijs (SRVO) geselecteerd zijn als
toevoeging aan de onderzochte data van dit onderzoek. De data zijn geanalyseerd aan de hand van een
op basis van het theoretisch kader vooropgestelde codeboom.
Uit de resultaten blijkt dat schoolleiders de creeping crisis hebben getracht te beteugelen door in eerste
instantie gebruik te maken van interventies uit het korte crisis crisismanagement. Dit was namelijk een
vorm van crisismanagement dat voor hen bekend terrein was. In de beginperiode van de crisis betrof
dit het gebruik maken van materiële en informatieve bronnen die al in de organisatie voorhanden
waren, het handelen op een snelle en directieve manier, het verzorgen van veel interactieve momenten
met het docententeam en het communiceren op een zendende (met weinig vorm van interactie) manier
met ouders en leerlingen.
In de periode die hierop volgde, vlak voor de zomervakantie van 2020, kwam er in het
crisismanagement juist een stevige focus op de interactie tussen de schoolleiding en ouders en
leerlingen. Op deze manier werd het gevoerde beleid geëvalueerd en werd een goede vorm gevonden
voor het te voeren beleid na de zomervakantie.
In de laatste periode, die volgde na de zomervakantie tot het eind van de scope van dit onderzoek (14
december 2020), is te zien dat schoolleiders zich niet langer meer vast konden houden aan het handelen naar facetten van korte crisis crisismanagement. In deze periode brachten schoolleiders de
algehele frequentie van de communicatie omlaag en focusten zij zich op een kleine groep ouders en
leerlingen die het niet eens was met de gevoerde interventies om de besmettingen tegen te gaan. De
focus van schoolleiders op deze groep in combinatie met de lange duur en de ambigue aard van de
crisis zorgde voor een geringer draagvlak voor de door te voeren interventies bij de meerderheid van
het personeel, de ouders en de leerlingen. Uit het onderzoek komt enigszins naar voren dat de scholen
die een langetermijnvisie, los van de crisis hadden, op meer draagvlak onder personeel, ouders en
leerlingen konden bogen | |