Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorHoogenboom, Marcel
dc.contributor.advisorLiem, Pretty
dc.contributor.authorBoxum, J.
dc.date.accessioned2010-08-03T17:00:55Z
dc.date.available2010-08-03
dc.date.available2010-08-03T17:00:55Z
dc.date.issued2010
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/5092
dc.description.abstractSinds een aantal jaren bestaan er voedselbanken in Nederland. Bij oprichting werd vanuit overheid en politiek gesteld dat deze niet nodig zouden moeten zijn. Gemeenten bieden immers een minimuminkomen en ondersteunende voorzieningen. Sinds 2008 worden gemeenten opgeroepen samen te werken met voedselbanken en dit wordt ook steeds meer gedaan. Dit onderzoek heeft als doel om verschillende manieren van samenwerken te categoriseren en de keuze voor deze variant te verklaren. Er zijn vier theorieën die gebruikt kunnen worden bij het verklaren van de verschillen. Dit zijn: de substitutie theorie die stelt dat de overheid binnen concurrentie particulier initiatief verdringt, de heterogeniteitstheorie die stelt dat door beperkte middelen bij de overheid particulier initiatief het gebrek aanvult, de complementariteitstheorie die stelt dat overheid en particulier initiatief beide erg verschillende organisaties zijn waardoor geen diensten uitgewisseld kunnen worden en samenwerking ook moeilijk is, en de onderlinge afhankelijkheidstheorie die stelt dat wederzijdse gebreken door samenwerking gecompenseerd kunnen worden. Uit de vragenlijst blijkt dat er veel samengewerkt wordt en dat te onderscheiden varianten zijn: 1: Geen steun, geen samenwerking, 2: Geen steun, wel samenwerking, 3 Wel steun geen samenwerking en 4: Wel steun, wel samenwerking. Variant 1 lijkt te verklaren vanuit de substitutietheorie, variant 2 vanuit de heterogeniteitstheorie, variant 3 vanuit de complementariteitstheorie en variant 4 vanuit de onderlinge afhankelijkheidstheorie. Er zijn 7 kwalitatieve interviews gehouden met voedselbanken en 8 met bijbehorende gemeenten. Hieruit blijkt dat iedere variant in de praktijk blijkt voor te komen. De substitutie theorie is niet waar omdat er geen concurrentie vanuit de overheid bestaat in gevallen van geen steun en geen samenwerking. De voedselbank weigert samen te werken. De overige theorieën zijn wel waar. Sommige gemeenten hebben geen geld om de voedselbank te steunen of een uitgebreid minimabeleid te voeren. Deze steunen niet, maar werken wel samen. Een aantal steunt wel, maar werkt niet samen door moeilijkheden in de communicatie. De meeste voedselbanken werken wel samen en steunen ook. Hieruit blijkt dat alle gemeenten het nut van de voedselbank inzien en er samen mee wil werken. Een aantal kan dit niet steunen door financieel gebrek een aantal kan niet samenwerken door communicatieproblemen. Investeren in communicatie met de voedselbank zal leiden tot het beter kunnen bereiken van voedselbankklanten die voor gemeenten moeilijk te bereiken zijn doordat zij moeite hebben met bureaucratische procedures door kenmerken als leeggeletterdheid en laaggeschooldheid.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent797216 bytes
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleParticuliere armoedebestrijding in een verzorgingsstaat?
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsvoedselbanken
dc.subject.keywordsgemeenten
dc.subject.keywordsGemeentelijk minimadebeleid
dc.subject.keywordsarmoedebestrijding
dc.subject.keywordssamenwerking
dc.subject.keywordsondersteunning
dc.subject.courseuuArbeid, zorg en welzijn: beleid en interventie


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record