dc.description.abstract | Sinds de jaren negentig draait het Nederlandse geschiedenisonderwijs niet enkel om kennisoverdracht van de nationale politieke geschiedenis, ook het aanleren van vaardigheden, historisch denken en multiperspectiviteit zijn belangrijk geworden. Geschiedenis wordt bepaald – of beperkt – door het interpreteren van de beschikbare bronnen. Omdat deze bronnen verschillend worden geïnterpreteerd bestaan er verschillende perspectieven op geschiedenisonderwerpen. Geschiedenisdocenten geven aan steeds vaker geconfronteerd te worden met botsende perspectieven waardoor onderwerpen controversieel worden. Er is nog niet onderzocht hoe docenten vervolgens lesgeven over deze thema’s. Twee van deze onderwerpen, de Holocaust en terrorisme, zijn in deze scriptie daarom onderzocht. Middels kwalitatief onderzoek zijn zeven geschiedenisdocenten geïnterviewd, die meededen aan de tweede fase van het project TerInfo. Hun beelden, leerdoelen en didactische methoden zijn voor deze onderwerpen in kaart gebracht. De respondenten geven aan dat zij de onderwerpen niet als significant controversieel ervaren. Wel letten zij extra op in de manier waarop zijnde onderwerpen ter sprake brengen. Bij de Holocaust beschikken de geschiedenisdocenten over een breed scala aan didactische werkvormen om het onderwerp op een geschikte manier te bespreken. Omdat terrorisme niet als zelfstandig onderwerp voorkomt in het geschiedeniscurriculum bespreken bijna alle docenten het onderwerp incidenteel. Docenten hebben te weinig tijd om het structureel te bespreken. Doordat zij minder ervaring met het bespreken van terrorisme hebben, beschikken zij ook over minder didactische strategieën om dit bespreekbaar te maken. Het blijft voorlopig bij het voeren van een klassengesprek en het kritisch beschouwen van de bronnen. | |