Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorMaas, Ineke
dc.contributor.advisorDykstra, P.
dc.contributor.authorPlooij, M.A.
dc.date.accessioned2009-10-27T18:01:38Z
dc.date.available2009-10-27
dc.date.available2009-10-27T18:01:38Z
dc.date.issued2009
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/3754
dc.description.abstractIn het Nederlandse primair onderwijs treden regionale kwaliteitsverschillen op. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de regionale verschillen en het toetsen van verklaringen voor deze verschillen. In het onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen de kwaliteit van het onderwijsleerproces (onderwijstijd, lesstofaanbod, instructie, zorg en begeleiding) en de opbrengsten (resultaten van de leerlingen aan het einde van de basisschoolperiode). In deze beide aspecten van de kwaliteit van het onderwijs blijken regionale verschillen op te treden. Bij de kwaliteit van het onderwijsleerproces vallen vooral de drie noordelijke provincies in negatieve zin op, maar daarnaast ook de Noord- en Zuid-Holland en de vier grote steden. In deze regio’s is ook bij controle voor verschillende kenmerken van leerlingen en scholen de kwaliteit van het onderwijsleerproces lager dan in de referentieregio (Gelderland, buiten de steden). De relatief lage kwaliteit in de provincie Utrecht blijkt terug te voeren te zijn op het niveau van de kwaliteitszorg. Op het niveau van wijken treden ook verschillen op in de kwaliteit van het onderwijsleerproces; deze blijken voor een deel terug te voeren te zijn op de sociaal-economische status van de wijken, de denominatie van scholen (waarbij de groep overige bijzondere scholen in negatieve zin opvalt), het aantal scholen onder een bestuur en het niveau van de kwaliteitszorg. Bij de opbrengsten vallen de drie noordelijke provincies, Flevoland, de vier grote steden en de 32 middelgrote steden in negatieve zin op. De regionale verschillen in dit aspect van de kwaliteit van het onderwijs blijken terug te voeren te zijn op kenmerken van leerlingen, namelijk het opleidingsniveau van hun ouders, hun etnische achtergrond (Surinaamse en Turkse leerlingen doen het minder goed dan autochtone leerlingen) en hun taalvaardigheid in het Nederlands. Opvallend hierbij is dat voor de G32 geldt dat de lagere prestaties geheel verklaard kunnen worden door het opleidingsniveau van de ouders, terwijl bij de G4 ook de etniciteit van de leerlingen een rol speelt, en bij de provincie Friesland naast het opleidingsniveau van de ouders ook de taalvaardigheid in het Nederlands nodig is om de lagere prestaties te verklaren.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.language.isonl
dc.titleRegionale verschillen in de kwaliteit van het basisonderwijs
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsBasisonderwijs
dc.subject.courseuuVraagstukken van beleid en organisatie


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record