De invloed van de mate van prematuriteit op de ontwikkeling van internaliserende problemen van 2- naar 5-jarige leeftijd

Abstract

Research says that internalizing problem behaviors in childhood have the highest prevalence when children are five years old. Two possible predictors of these problems are the present internalizing problem behaviors at the age of two and serious and extreme prematurity. This study is aimed to examine the potential moderating effect of serious and extreme prematurity on the relation between internalizing problem behaviors from 2- to 5-year-olds. Method: 79 parents with children born serious or extreme preterm (<32 weeks) filled in the Child Behavior Checklist 1.5-5 (CBCL/1.5-5) when their child was two and five years old. There were two groups of prematurity. One group contained data of children born seriously preterm between 27 and 30 weeks. The other group contained data of children born extremely preterm between 24 and 26 weeks old. Results: Internalizing problem behaviors at two years of age positively relates to internalizing problem behaviors at five years of age. This study did not find a predicting role for extreme and serious prematurity on internalizing behaviors and there seemed to be no difference between the two groups of prematurity. Discussion & conclusion: The results of this study indicate the importance of early interventions for children at two years of age to decrease the chance to further develop internalizing problem behaviors. Since there was no difference found between the two groups of prematurity, the intervention should be applied for both groups of children born seriously and extremely preterm. Volgens onderzoek komen internaliserende problemen in de kindertijd het meeste voor bij 5-jarigen. Twee mogelijke voorspellers van internaliserende problematiek op 5-jarige leeftijd zijn internaliserende problemen op 2- jarige leeftijd en de mate van prematuriteit. Dit onderzoek heeft de modererende rol van de mate van prematuriteit onderzocht op de relatie tussen internaliserende problematiek op 2- en 5-jarige leeftijd. Methode: 79 ouders hebben een gedragsvragenlijst (CBCL/1.5-5) ingevuld over hun prematuur geboren kind. Zij hebben dat op zowel 2- als 5-jarige leeftijd gedaan. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen twee groepen mate van prematuriteit. Een groep met een ernstige mate van prematuur geborenen die zijn geboren tussen de 27 en 30 weken en een groep met extreem prematuur geborenen die zijn geboren tussen de 24 en 26 weken. Resultaten: Er is een positieve significante relatie gevonden tussen internaliserende problematiek op 2- en 5-jarige leeftijd. Er is geen voorspellende rol gevonden van de mate van prematuriteit op internaliserende problematiek op 5-jarige leeftijd. Verder is er geen verschil gevonden in de ontwikkeling van internaliserende problemen voor de verschillende maten van prematuriteit. Discussie en conclusie. Doordat er bij prematuur geboren kinderen een toename is gevonden tussen internaliserende problematiek van 2- naar 5-jarige leeftijd is het belangrijk vroegtijdig interventies in te zetten om verdere ontwikkeling van internaliserende problemen te verminderen. Aangezien ernstig en extreem prematuur geborenen een even groot risico lopen op het ontwikkelen van internaliserende problematiek is het belangrijk om zowel bij kinderen met een ernstige als extreme mate van prematuriteit gelijktijdig te starten met interventies.