Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorWijburg, G.
dc.contributor.authorLansbergen, M.J.F.
dc.date.accessioned2019-10-23T17:00:28Z
dc.date.available2019-10-23T17:00:28Z
dc.date.issued2019
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/34324
dc.description.abstractParallel aan de veranderende bevolkings- en huishoudensstructuur verandert ook de woningvraag. De sterke afname van het gemiddeld aantal personen per huishouden toont die veranderende huishoudcompositie, in 2018 was de gemiddelde huishoudensgrootte 2,2. Tevens is het gemiddeld woonoppervlak van meergezinswoningen afgenomen en het aantal kleine wooneenheden juist toegenomen. De toename van eenpersoonshuishoudens is overwegend verantwoordelijk voor het huidige kwantitatieve en kwalitatieve woningtekort. De kleine woning tot vijftig vierkante meter kan hier allicht deels in voorzien, mits de sociaal-ruimtelijke context aansluit bij de overige wooneisen van de beoogde doelgroep. Dit kwalitatieve onderzoek heeft als doel die sociaal-ruimtelijke context van de kleine woning inzichtelijk te maken, alsmede de woonbehoeften van eenpersoonshuishoudens. Deze probleemstelling wordt in deze studie vanuit meerdere perspectieven belicht. Dit wordt gedaan aan de hand van de volgende centrale onderzoeksvraag: Wat zijn (on)mogelijkheden voor de productie van kleine wooneenheden in Rotterdam en Den Haag om de ontstane en verwachte groei van verschillende eenpersoonshuishoudens te kunnen huisvesten? Daar de analyse een narratief karakter kent, is deze vraagstelling gebaseerd op de achterliggende belangen en optieken van verschillende stakeholders op de vastgoedmarkt. Door de kleine woning en haar stedelijke omgeving in de ‘welvaartsdriehoek’ te plaatsen, ontstaat er een raamwerk dat bestaat uit het aanbod vanuit de markt, vraag vanuit de samenleving en invloed van de overheid. Concreet toepasbare kennis wordt wel binnen wetenschappelijk geïnformeerde modellen geplaatst, alhoewel de focus in deze masterthesis meer ligt op een marktverkenning met concrete aanbevelingen voor publieke en private actoren. Op deze manier hebben het levensloopmodel, van Mulder en Hooimeijer (1999), en de door Petkar en Macwan (2018) onderscheiden factoren die de woonwensen beïnvloeden, structuur gebracht aan de expertinterviews en gegevensverwerking. Zo worden in deze single-embedded casestudy de verbanden en tegenstrijdigheden bloot gelegd tussen de vraag van eenpersoonshuishoudens, het overheidsbeleid en de (on)mogelijkheden van de markt voor kleine wooneenheden in de stedelijke omgeving van de gemeenten Rotterdam en Den Haag. Naast de eerdergenoemde wetenschappelijke modellen is de tweezijdige wisselwerking – tussen het aanbod van geschikte woningen en de vraag die wordt gecreëerd door een bepaald huishouden – relevant. Het impliceert een balans tussen het aanbod vanuit de markt en de woonbehoeften van eenpersoonshuishoudens. Onder andere door prijsfluctuaties, de menselijke factor en veranderingen in bevolkingsstructuur zijn markten imperfect. Nieuwbouwwoningen in de Randstad zijn dan ook niet kleiner geworden uit een behoeften, maar vanwege hoge verkoop- en verhuurprijzen door een woningtekort, lagere rendementen en hoge bouwkosten. Omdat die kleine woningen te klein zijn voor huishoudens die bestaan uit meerdere personen, zijn ze enkel geschikt voor eenpersoonshuishoudens. Voor die eenpersoonshuishoudens is geen eenduidige omschrijving – alleenstaanden zijn namelijk niet per definitie een eenpersoonshuishouden – hoewel er consensus is over de beoogde doelgroep die voornamelijk bestaat uit starters op zowel de huizen- als de arbeidsmarkt. Daar betaalbaarheid voor hen de voornaamste reden is om klein te wonen, versterkt deze typologie tegelijkertijd het individualiserings- en vereenzamingsproces. Stabiele woonmilieus, met een hoge mate van onderlinge verbondenheid door voorzieningen (in het gebouw) om elkaar te ontmoeten, zijn daarom essentieel. Ook vanwege de beperkte ruimte in de woning. Een divers woonaanbod zorgt voor een bepaalde diversiteit onder bewoners, ook dat stimuleert onderlinge betrokkenheid. Bovendien is het dan mogelijk om een heuse wooncarrière binnen een buurt (of gebouw) te doorlopen. Daar liggen kansen voor monotone buurten en gebouwen om psychologische, sociale en symbolische behoeften te verbinden aan een specifieke plaats. Indien het voorzieningenniveau, dat samenhangt met een bepaalde reistijd, optimaal is voor een eenpersoonshuishouden, is het bereid kleiner te wonen. Klein wonen in een omgeving met een laag voorzieningenniveau is dus mogelijk indien de beschikbare mobiliteitsconcepten passen bij de locatie en afstand tot voorzieningen. De kleine woning is dus niet gebonden aan een (hoog) stedelijk klimaat, het is gebonden aan de juiste voorzieningen. De kleine wooneenheid moet op de plattegrond – die nagenoeg gelijk is voor alle eenpersoonshuishoudens – overigens wel over alle primaire gemakken beschikken, mits in het juiste formaat. Toch blijft de kleine woning onderdeel van de oplossing naar de sterke wens van flexibiliteit. Organische planning – eventueel middels het nieuwe omgevingsplan – van de overheid kan de markt helpen de behoeften van (eenpersoons)huishoudens meer centraal te stellen. Nieuwe technieken en bredere beleidskaders moeten dat mogelijk maken op woonniveau, uiteraard binnen de kaders van stedelijke verdichting. Hoewel sommige actoren contrasterende zienswijzen hadden, weerspiegelt dit het werkelijke spanningsveld bij de totstandkoming van vraag en aanbod. Door negen experts een interview af te nemen is een breedspectrum gecreëerd, wat het resultaat valide maakt. Echter, de combinatie tussen een breedspectrum en een beperkt aantal respondenten betekent dat de kans op interpretatie en een eenzijdige mening binnen een perspectief groter is. In een narratieve analyse is interpretatie echter onvermijdelijk en daarom bevordert methodische triangulatie in deze studie de (interne) validiteit. Er zijn dan ook geen noemenswaardige afwijkingen gevonden. Aanvullend onderzoek kan de validiteit verhogen door meerdere gelijke respondenten te interviewen zodat het de mogelijkheid tot interpretatie vermindert. Daarnaast is de kennis onder de actoren nog beperkt, het fenomeen ‘klein wonen’ is namelijk nog volop in ontwikkeling. De aanbevelingen zijn dan ook innovatief van aard en betreffen dan ook de stimulatie van flexibele technieken en wet- en regelgeving, nieuwe financieringsconstructies en dynamische woonmilieus.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent3847078
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleKleine wooneenheden als oplossing en uitdaging: De (on)mogelijkheden van kleine wooneenheden voor eenpersoonshuishoudens in Rotterdam en Den Haag
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsMicrowoningen, eenpersoonshuishoudens, woonbehoeften, woningmarkt
dc.subject.courseuuSpatial Planning


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record