Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorVan de Vijver, D.R.E.
dc.contributor.authorHoogbergen, A.V.F.
dc.date.accessioned2019-08-01T17:00:42Z
dc.date.available2019-08-01T17:00:42Z
dc.date.issued2019
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/33029
dc.description.abstractTussen 1917 en 1923 zijn er in Nederland verscheidene Rijksgebouwen gerealiseerd door de architecten Joop Crouwel, Julius M. Luthmann en Cornelis J. Blaauw, onder leiding van Rijksbouwmeester Eerste District Landsgebouwen Henricus Th. Teeuwisse. De wijze waarop er gesproken wordt over deze specifieke periode in het rijksgebouwwezen, berust op de toegepaste retoriek in het artikel “overheidsbouwkunst dat in 1923 gepubliceerd werd in het tijdschrift Wendingen (1918-1933). De in Wendingen toegepaste retoriek heeft een dominant discours teweeggebracht. Hierin worden drie kernelementen als vanzelfsprekend gebruikt, namelijk: een (zeer) positieve houding ten opzichte van Rijksbouwmeester Teeuwisse, de persoonlijke esthetiek en vrijheid van de architect als zwaartepunt van de tekst en het aanhalen van het begrip ‘Amsterdamse School’. Een kritische analyse van de wijze waarop de eigenheid van de architecten zichtbaar is in hun ontwerpen, evenals een kritische blik op de mate van vrijheid die de architecten hierin kregen, is tot nog toe uitgebleven. Daarnaast is ook een onderzoek naar de denkbeelden die ten grondslag liggen aan de in Wendingen toegepaste retoriek tot nog toe afwezig. Deze scriptie behelst hoofdzakelijk een verdieping inzake het bestaande discours omtrent deze specifieke periode in het Rijksgebouwwezen. Hierbij ligt de focus voornamelijk op de nuancering van de algehele artistieke vrijheid van de architecten Blaauw, Crouwel en Luthmann. Hieruit is gebleken dat de totstandkoming van het dominante discours omtrent deze specifieke periode in het Rijksbouwwezen geheel berust op de denkbeelden van het genootschap Architectura et Amicitia en de gecultiveerde geniecultus. Het artikel in Wendingen als belichaming van beiden is in de loop der tijd door menig auteur kritiekloos en vaak bijna letterlijk overgenomen. De in het discours stellig bepleitte algehele vrijheid die de architecten genoten om hun persoonlijke esthetische visie na te streven, dient echter herzien te worden. De algehele vrijheid van de architecten Blaauw, Crouwel en Luthmann om hun persoonlijke esthetische visie na te streven in de vervaardigde Rijksgebouwen tussen 1917 en 1923, is niet zo vanzelfsprekend als het dominante discours doet overkomen. Het idioom van de architecten blijft in alle gevallen herkenbaar in de uiterlijke verschijning van het gebouw, wat getuigt van persoonlijke esthetische verantwoordelijkheid. Toch dient er, indien er uitspraken gedaan worden over ‘algehele vrijheid’, rekening gehouden te worden met mogelijke beperkingen en belemmeringen op deze vrijheid, zoals een eisenpakket vanuit de opdrachtgever.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent1512902
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleHet discours van de persoonlijke esthetiek. Een kritische analyse van het discours omtrent de door Joop Crouwel, Julius M. Luthmann en Cornelis Blaauw vervaardigde Rijksgebouwen tussen 1917-1923 onder leiding van de rijksbouwmeester Eerste District Landsgebouwen Henricus Th. Teeuwisse
dc.type.contentBachelor Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsrijksgebouwen, J.M. Luthmann, H. Th. Teeuwissen, J. Crouwel, C.J. Blaauw, discours
dc.subject.courseuuKunstgeschiedenis


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record