dc.description.abstract | In de zoektocht naar een bevredigende definitie van waarheid introduceert Alfred Tarski een semantische waarheidstheorie, die om kan gaan met paradoxen in de omgangstaal. In tegenstelling tot voorgaande waarheidstheorieën onderzoekt deze theorie niet de inhoud, maar de extensie van het waarheidsconcept, toegepast op zinnen. Dit leidt tot kritiek van Hilary Putnam, die stelt dat het de taak van de filosoof is te zoeken naar de intuïtieve notie van waarheid. Twee argumenten, die als ondersteuning dienen voor Putnam’s kritiek, worden in deze scriptie uitgelicht: het modale bezwaar en het unsoundness bezwaar. Het eerste bezwaar houdt in dat instanties van het T-schema in alle mogelijke werelden gelden (ook in werelden waarin de fysieke werkelijkheid verschilt van de onze) en ze dus ‘unsound’ kunnen zijn. Het tweede bezwaar houdt in dat de metataal instanties van het T-schema kan bewijzen die onwaar zijn. Met behulp van de argumentatie van Panu Raatikainen, die poogt de kritiek van Putnam te weerleggen door in te gaan op de twee genoemde bezwaren, wordt onderzocht in hoeverre Tarski’s theorie lijdt onder Putnam’s kritiek. | |