dc.description.abstract | In het huidige onderzoek staat gebiedsontwikkeling middels zelforganisatie in Nederland centraal. Zelforganisatie bij gebiedsontwikkeling is ontstaan als gevolg van de verschuiving van een government naar een governance georiënteerde ruimtelijke planning, die sinds eind jaren 70 plaatsvindt. Hierbij werd de rol van de overheid bij ruimtelijke planning steeds meer faciliterend, in plaats van uitvoerend. Hierdoor ontstonden ruimtelijke plannen in samenspel van de overheid, burgers en ondernemers (Boonstra & Boelens, 2011; Mayntz, 2003). Omdat de uitvoering van gebiedsontwikkeling en de bijbehorende risico’s meer op de schouders van marktpartijen kwam te liggen, zijn concepten als burgerparticipatie en zelforganisatie ontstaan. Bij zelforganisatie komt het initiatief en de uitvoering van een plan vanuit de samenleving, in plaats van vanuit de overheid.
De literatuur omtrent zelforganisatie suggereert dat er meerdere factoren zijn die de inhoud, richting en uitkomsten van zelforganisatieprocessen vormen (Bekkers, 2004; Comfort, 1994; Haus, 2004; Huygen e.a., 2012; Jessop, 1998; Johnson, 2001; Kauffman, 1993; Nederhand, Bekkens, & Voorberg, 2016; Ostrom, 1999; Pfeffer & Salincik, 1978; Taylor, 2007; Uzi & Spiro, 2005; Van Meerkerk, Boonstra, & Edelenbos, 2013; Van Buuren & Loorbach, 2009). Op basis van deze factoren beschrijven Nederhand, Bekkens, en Voorberg (2016) zes condities van zelforganisatie. Deze condities zijn de ‘triggering event’ (1), de aanwezigheid van vertrouwelijke relaties tussen initiatiefnemers, en tussen hen en de overheid (2), de uitwisseling van ideeën, informatie, ervaringen tussen initiatiefnemers, en tussen hen en de overheid (3), de locus van het proces van zelforganisatie (4), de ‘boundary spanning activities’ (5) en de wederzijdse aanpassing van bestaande rollen, procedures, systemen en wettelijkheden (6).
Steeds meer Nederlandse gemeenten willen zelforganisatie bij gebiedsontwikkeling faciliteren (Nederhand e.a., 2016), terwijl nog weinig onderzoek zich heeft gericht op de voorwaarden voor een (succesvolle) uitvoering ervan. In het huidige onderzoek worden bovenstaande condities daarom geëvalueerd aan de hand van de case Almere Oosterwold, met als doel in kaart te brengen of de literatuur over zelforganisatie overeenkomt met een Nederlandse praktijksituatie waar gebiedsontwikkeling middels zelforganisatie plaatsvindt.
Daarnaast wordt de rol de rol die de overheid in deze case speelt onderzocht. Zelforganisatieprocessen worden namelijk door overheden geïnitieerd en gefaciliteerd middels meta-governance, een sturingsinstrument waarbij de overheid en de markt niet los van elkaar opereren, maar beide een rol spelen in beleidsvorming (Jessop, 1998). Meta-governance is een vorm van governance waarbij een hoge mate van autonomie bestaat voor verschillende zelfsturende netwerken en instituties (Sørensen, 2006). Dit houdt bijvoorbeeld in dat de overheid toestaat dat de markt bij gebiedsontwikkeling een grotere invloed heeft, maar dat de overheid hierbij niet de volledige macht uit handen geeft. In dit onderzoek wordt in kaart gebracht in hoeverre vier vormen van meta-governance in Almere Oosterwold worden toegepast: ‘hands-off framing of self-governance’, ‘hands-off storytelling’, ‘hands-on support and facilitation’, en ‘hands-on participation’ (Sørensen, 2006). Het doel hiervan is om te bepalen welke rol de gemeente Almere speelt bij gebiedsontwikkeling middels zelforganisatie in Oosterwold.
Om bovenstaande doelstelling te behalen is de volgende hoofdvraag geformuleerd:
“In hoeverre zijn zes condities van zelforganisatie van belang bij een Nederlandse praktijksituatie waarin gebiedsontwikkeling middels individuele zelforganisatie plaatsvindt, en welke rol speelt de gemeente in deze situatie?”
Middels ‘semigestructureerde’ interviews zijn empirische gegevens verzameld om deze vraag te beantwoorden. In dergelijke interviews worden vooropgestelde onderwerpen besproken, zonder dat een vastgesteld interviewschema wordt gebruikt. In dit onderzoek bestaan deze onderwerpen uit de zes condities van zelforganisatie (Nederhand e.a., 2016) en de vier vormen van meta-governance (Sørensen, 2006). De geïnterviewde respondenten bestaan uit initiatiefnemers in Oosterwold, werknemers van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en de projectorganisatie van Oosterwold. Aan de hand van de verschillende interviews kan een zo breed mogelijk beeld worden geschetst van de zelforganisatie in Oosterwold.
Samenvattend kan worden gesteld dat alle zes condities lijken voor te komen in Oosterwold. Dit suggereert dat de literatuur over zelforganisatie in lijn is met deze Nederlandse praktijksituatie. De interviews suggereren dat de mate waarin de condities voorkomen verschillend is. Van de ‘triggering event’ is het minste sprake in Oosterwold. De beweegredenen van initiatiefnemers verschillen namelijk sterk van elkaar, en er lijkt geen specifieke gebeurtenis vooraf te gaan aan de zelforganisatieprocessen in het gebied. Dit gegeven is niet in lijn met de literatuur, waarin de ‘triggering event’ wordt beschreven als een vereiste voor zelforganisatie. De respondenten suggereren dat zelforganisatie in Oosterwold vooral belang heeft bij de volgende condities: de uitwisseling van ideeën, informatie, en ervaringen tussen initiatiefnemers zelf, en tussen hen en de overheid, de ‘boundary spanning activities’, en de aanpassing van bestaande rollen, procedures, systemen en wettelijkheden. Daarnaast lijken deze condities in Oosterwold sterk van elkaar afhankelijk, bijvoorbeeld omdat de vertrouwelijke relaties tussen de initiatiefnemers, en tussen hen en de projectorganisatie ontstaan door ‘boundary spanning activities’ en de uitwisseling van ideeën, informatie en ervaringen.
Ook toont de case dat de vier vormen van meta-governance die in de literatuur worden beschreven (Sørensen, 2006) voorkomen in Oosterwold. ‘Hands-off framing of self-governance’ lijkt in grote mate voor te komen, omdat de betrokken gemeenten en de projectorganisatie de zelforganisatieprocessen in Oosterwold sturen middels het stellen en hanteren van kaders, die betrekking hebben op de ontwikkeling van het gebied en de mate van autonomie van de initiatiefnemers. Ook ‘hands-on support and facilitation’ lijkt in Oosterwold in grote mate te worden ingezet, omdat de projectorganisatie (die werkt voor verschillende overheden als de gemeenten en het RVB) zich faciliterend opstelt, zonder de uitvoerende taken uit de handen te nemen van initiatiefnemers. De projectorganisatie biedt de initiatiefnemers dan ook hulp en advies wat betreft het zelforganisatieproces, bijvoorbeeld door bij de ontwikkeling van de kavels te adviseren over de verplichte archeologische en ecologische onderzoeken. Opvallend hierbij is dat er -in tegenstelling tot wat de literatuur over meta-governance (Sørensen, 2006) erover suggereert- wel degelijk veel rekening wordt gehouden met de gemeentelijke doelen, en dat het faciliteren van de zelforganisatie de initiatiefnemers dus tot op zekere hoogte vrijheid, maar ook restricties wat betreft de ontwikkeling van hun kavels biedt. De vrijheden en restricties die de initiatiefnemers in Oosterwold ervaren worden ook bepaald door de toepassing van ‘hands-off storytelling’. De gemeenten hebben namelijk documenten opgesteld waarin een algemeen beeld wordt geschetst over het eindproduct van Oosterwold, en op welke wijzen dit beeld moet worden bereikt. Het gebied wordt hierin beschreven als groen en zelfvoorzienend. De vastgestelde visies hangen nauw samen met de kaders en regels die middels ‘hands-off framing of self-governance’ door de gemeenten zijn gesteld. De gemeente heeft namelijk tien ontwikkelprincipes opgesteld waar initiatiefnemers zich aan moeten houden, die zijn verwerkt in het CHW bestemmingsplan Oosterwold. Dit bestemmingsplan is weer gebaseerd op de structuurvisies. Hieruit blijkt dat deze drie vormen van meta-governance in Oosterwold dus sterk met elkaar zijn verweven, terwijl zij in de literatuur worden beschreven als individuele vormen van overheidssturing. De Nederlandse praktijksituatie in dit onderzoek toont dat deze vormen dus ook in samenspel kunnen worden ingezet. Van ‘hands-on participation’ is het minst sprake in Oosterwold. De gemeenten hebben zich tot op heden niet als initiatiefnemers opgesteld in het gebied. Enkel Staatsbosbeheer -die gelieerd is aan het RVB- heeft zich tot nu toe als private initiatiefnemer opgesteld bij de ontwikkeling van een natuurgebied in Oosterwold.
Concluderend kan worden gesteld dat meerdere factoren in samenspel de inhoud, richting en uitkomsten van gebiedsontwikkeling middels zelforganisatie in Almere Oosterwold vormen. De literatuur over de condities van zelforganisatie (Nederhand e.a., 2016) en meta-governance (Sørensen, 2006) lijkt dan ook grotendeels in lijn met de situatie in Oosterwold. Deze condities, tezamen met de overheidssturing middels verschillende vormen van meta-governance leiden tot succesvolle individuele zelforganisatieprocessen in Oosterwold. | |