Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorPhilipsen, Dr. P.
dc.contributor.authorRommers, M.C.
dc.date.accessioned2017-09-04T17:03:29Z
dc.date.available2017-09-04T17:03:29Z
dc.date.issued2017
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/27250
dc.description.abstractHet debat over de problematiek van het heldentenorrepertoire van Wagner en het chronische tekort aan bekwame vertolkers, zangers die aan superieure eisen konden voldoen, gaat nog altijd door, al sinds de dood van de revolutionaire operacomponist. De oorzaken voor het gebrek aan heldentenoren zijn vanuit verschillende invalshoeken besproken, zoals de zwaarte en de extreme lengte van de rollen (bijvoorbeeld Tristan en Siegfried), maar ook de mate van lyriek en zingbaarheid van de partijen. Dit onderzoek richt zich op de pedagogiek en bekijkt de mogelijkheden van waaruit de scholing van de Wagnerzangers bestudeerd kan worden en een mogelijk verklaring kunnen geven waarom er momenten van grootste schaarste zijn geweest maar juist ook decennia waren waar bepaalde grote zangers een uitzonderlijke en bovenal zeer lange carrière maakten in dit repertoire. De specifieke invalshoeken die aanbod komen in deze scriptie hebben steeds te maken met de juxtapositie van Duitse pedagogiek van Julius Hey, de vertrouweling van Wagner en apologeet van diens vocale ideeën en Giovanni Battista Lamperti, een belichamer van de Italiaanse school, de belcanto-traditie. In de literatuur wordt belcanto op verschillende manieren gedefinieerd en het is onmogelijk alle facetten te bespreken. Een zeer bruikbare opvatting over de belcanto-traditie, de Italiaanse zangschool die terug gaat tot de zestiende eeuw, is die van James Stark. Hij stelt dat de belangrijkste eigenschap van die traditie is dat, de techniek van de zangers niet wezenlijk veranderde maar dat slechts deelaspecten een ontwikkeling doormaakten omdat de zangers door de tijd heen steeds moesten voldoen aan nieuwe eisen van componisten en groter wordende zalen. Hij sluit daarom ook Wagners opera’s bij de belcanto-traditie in, een gewaagd standpunt omdat Wagners muziek veelal als de grote antipool van de belcanto wordt gezien. Toch lijkt Starks standpunt gerechtvaardigd als duidelijk wordt dat Wagner wel degelijk verwachtte dat zijn zangers techniek had die gefundeerd was op de verworvenheden van de Italiaanse school, al kleedde hij het wel in een nationalistisch jasje door het typisch genoeg “Deutsche Belcanto” noemde, een term die hij bezigde in zijn gesprekken met Hey, te lezen in Richard Wager als Vortraksmeister. Die onverwachte harmonische verbinding tussen Duitse opera en Italiaanse school is ook de uitkomst van de analyse van de zangmethodes van Hey en Lamperti (Deutscher Gesangsunterricht (1884) en Technics of Belcanto (1905)). Beide gaan uit van dezelfde principes, namelijk meesterschap van ademsteun en voering van de legato, waarbij de tekst vooral in Hey’s methode weliswaar zeer veel nadruk krijgt maar toch vooral niet de legato-lijn mag verstoren. Dus ondanks de culturele verschillen is er niet een onoverkomelijk verschil tussen beide scholen. Dit blijkt ook uit Hey’s positieve bewoordingen over de Italiaanse school, die tenslotte ook de meest dominante zangschool was in die tijd. Een studie naar de scholing en techniek van succesvolle heldentenoren in Wagners tijd en enige decennia erna levert daarom een niet verassende doch zeer relevante conclusie op. Al die zangers, van Joseph Tichatschek tot Lauritz Melchior waren zangers die meesters waren van de Italiaanse legato en qua schoonheid van stem niet onder deden aan hun collega’s van het Italiaanse repertoire. Ze achtten dit aspect, van legato gevoed door goede adem, ook als zeer belangrijk aan hun zangtechniek. Hieruit is te concluderen dat de Italiaanse school en de manier van stemvorming weleens een zeer belangrijke rol zou kunnen spelen in de toekomst van heldentenoren. Als de culturele vooringenomenheden wat betreft deze gewraakte combinatie van Wagner opera en belcanto-techniek bij het oud vuil zal worden gezet, zal het wellicht mogelijk zijn om belcanto-stemmen te horen in de Transtan en Lohengrin (zoals dat het geval was als Jean de Reszke of Jaques Urlus deze rollen vertolkten rond 1900). Een mogelijk gevolg is dat meer zangers Wagner kunnen zingen en dat ook lang vol houden omdat ze zich gesteund weten door een zangtechniek die haar fundament heeft in een eeuwenlange traditie.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent738359
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleDe heldentenoren van Wagner en het spanningsveld tussen belcanto en “Sprechgesang:” een vergelijkende studie van Italiaanse en Duitse zangpedagogiek
dc.type.contentBachelor Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsPedagogiek, opera, zang, 1800-1900, belcanto, Wagner
dc.subject.courseuuMuziekwetenschap


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record