Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorKoop, Gerrit
dc.contributor.authorKroeze, B.J.
dc.date.accessioned2009-06-04T17:02:04Z
dc.date.available2009-06-04
dc.date.available2009-06-04T17:02:04Z
dc.date.issued2009
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/2634
dc.description.abstractTijdens het onderzoek zijn er veel keuzes gemaakt en aannames gedaan. Dat leverde dan ook direct discussiepunten op, is een geit daadwerkelijk positief wanneer je haar uierhelft eenmalig positief test of wanneer je twee keer een positief monster vindt. Deze aanname is gedaan op basis van het nemen van melkmonsters bij koeien waar ook maar eenmalig getest wordt. Het is hierbij de vraag of je dan niet alle tweede genomen monster zou moeten negeren. Hier is niet voor gekozen omdat de onderzoeksvraag zich richt op het verband tussen imi en het celgetal waarbij dus elk positief getest monster interessant is om met het bijhorende celgetal te vergelijken. Echter andere onderzoekers rekenen een monster pas positief als je twee maal hetzelfde pathogeen aantoont in een uierhelft (Contreras 1997),dit leidt wel tot een grotere betrouwbaarheid. De pathogenen die wij als major hebben bestempeld zie je in dit tabelletje ook terug als de pathogenen met de hoogste celgetallen. Verder is het opvallend dat je in de helft van de monsters een pathogeen vindt en dat er maar een heel klein deel uit mengmonsters bestaat namelijk maar 1,7%. In de helft van de monsters vinden we dus een pathogeen maar dit is natuurlijk niet direct een imi, echter deze dieren zijn we allemaal positief gerekend wat leidt tot een te hoge fractie dieren die uit de test komen als positief. Ook was het opvallend dat we bij één boer heel veel Corynebacterium bovis vonden, over de oorzaak hiervan is niet veel te zeggen echter het is wel bekend dat Corynebacterium ook een beschermende rol kan invullen tegen bacteriële infecties ( Lam 1997) Een zwak punt aan dit onderzoek blijft dat al mijn bevindingen gebaseerd zijn op één punt in de lactatie, dus je weet niet of de afkapwaarden ook bruikbaar zijn als je een willekeurige geit in lactatie monstert. Verder is het ook erg interessant om te kijken hoe het celgetal zich ontwikkelt en hoe bacteriologisch onderzoek verandert tijdens de gehele lactatie wat met eenmalige monstername ook niet mogelijk is. Andere onderzoekers hebben aangetoond dat intramammaire infecties hoger zijn tijdens het begin en aan het eind van de lactatie (Min 2007). Er zal echter ook bij dit onderzoek een vervolgonderzoek plaatsvinden waarin de ontwikkeling van celgetal en bacteriologisch onderzoek duidelijk worden. Een sterk punt van dit onderzoek is dat er nu een duidelijke afkapwaarde is waar een boer wel wat mee kan afgaande op een PPV van 0,64 mits het dier minimaal een week en maximaal 4 weken in lactatie is. Ook lijken de sensitiviteit en specificiteit van deze test heel acceptabel als je kijkt met welke waarden ze genoegen nemen voor testen bij koeien ( onderzoekstage Twan van Bussel 2006). Geitenboeren kunnen via hun melkcontrole dan de dieren nalopen die een celgetal van boven de 500.000 cellen/ml hebben en deze dieren dan bemonsteren waardoor men een duidelijk beeld kan krijgen van welke kiemen een rol spelen op een bedrijf. Dat het celgetal bij geiten een beperkte waarde zou hebben (Schaeren 2006) kun je in twijfel trekken omdat je een afkapwaarde kunt vinden met een acceptabele PPV. De onderzoeksvraag lijkt dan ook beantwoordt want er is een duidelijke afkapwaarde te vinden en er is zeker sprake van een verband tussen celgetal en imi.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent126976 bytes
dc.format.mimetypeapplication/msword
dc.language.isonl
dc.title“ De relatie tussen somatic cell count(scc) en intramammaire infecties bij geiten”
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.courseuuDiergeneeskunde


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record