dc.description.abstract | Veel Nederlandse musea kiezen ervoor het begrip ‘museumeducatie’, of kortweg ‘educatie’, te gebruiken. Zo hebben musea vaak educatieve doelstellingen in hun beleidsplan staan en educatieve medewerkers in dienst. Ze gebruiken het begrip vaak alleen in verband met hun educatieve doelstellingen en activiteiten, maar opvallend is dat de meeste musea geen duidelijke definitie van het begrip ‘museumeducatie’ geven. Daarnaast vindt de Rijksoverheid museumeducatie zeer belangrijk en probeert deze middels subsidie bij musea te promoten, maar ook de overheid geeft geen duidelijke definitie van het begrip. Elke overheidsinstantie of elk museum heeft een interpretatie van het begrip 'museumeducatie', maar het is niet duidelijk wat de actuele interpretatie is en of deze interpretaties met elkaar overeenkomen. Daarnaast is het niet duidelijk hoe deze situatie tot stand is gekomen. In deze scriptie is daarom onderzocht wat de interpretaties van het begrip ‘museumeducatie’ van de Nederlandse overheid en de musea voor beeldende kunst van 1945 tot heden zijn.
In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de betekenis van het begrip ‘museumeducatie’ in de loop der jaren een ingewikkelde ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het begrip ontstaat in het begin van de jaren zestig als een vervanging van de pedagogische dienst. Er zijn al vanaf het begin twijfels over het begrip ‘museumeducatie’ omdat het te veel de associatie met schoolonderwijs oproept. In de late jaren zeventig zijn de overheid en de musea het erover eens dat museumeducatie een middel is om volwassenen hun leven lang te laten leren en dat daarom het museum informerend en toegankelijk moet zijn voor elke laag van de bevolking. In musea stijgt de afdeling educatie in populariteit die er alles aan doen om ook ‘de gewone man’ naar het museum te halen. In de late jaren tachtig zijn er helaas vele bezuinigingen nodig en dat heeft ook gevolgen voor het begrip ‘museumeducatie’. Doordat de overheid museumeducatie minder belangrijk vindt, zetten veel musea Public Relations als middel in om bezoekersaantallen te verhogen. Dit heeft als gevolg dat de educatieve dienst zich moet aanpassen of verdwijnen. Hierdoor wordt museumeducatie een middel om het publiek te vermaken waardoor de educatieve dienst commerciële activiteiten gaat organiseren. In de jaren negentig zet de overheid het belang van museumeducatie weer op de kaart waarbij het vaak weer een middel wordt om het museum toegankelijk te maken voor speciale doelgroepen, zoals jongeren en mensen die pas in Nederland zijn komen wonen. Tegenwoordig worden er over het algemeen twee interpretaties van het begrip ‘museumeducatie’ naast elkaar gehanteerd. De overheid en een derde van de musea zijn het erover eens dat het begrip ‘het overdragen van kennis aan en het inspireren van de jeugd’ betekent. Andere musea interpreteren het begrip als ‘het overdragen van kennis en inzicht aan alle leeftijdsgroepen’ waarbij de educatieve diensten verschillende projecten ontwikkelen om voor meerdere doelgroepen toegankelijk te zijn. Bij deze musea komt het geregeld voor dat ze zich ook andere educatieve doelen stellen zoals het ‘bevorderen van een eigen mening’ of ‘maatschappelijke betrokkenheid’. Door het steeds veranderen van het cultuurbeleid van de overheid en verschillende educatieve visies bij musea is er blijvende onduidelijkheid over het begrip ‘museumeducatie’. Hierdoor is het ontstaan van een vaste, strikte afbakening van het begrip nog niet in zicht. De vraag rijst of de huidige situatie rondom het begrip ‘museumeducatie’ veranderd moet worden. Misschien zullen steeds meer musea ervoor kiezen om het begrip ‘museumeducatie’ niet meer te gebruiken als het begrip zo problematisch blijft. | |