dc.description.abstract | Achtergrond: Cognitieve gedragstherapie (CGT) gericht op Inflammatoire darmziekten (ook wel Inflammatoire Bowel Disease (IBD) genoemd) lijkt op basis van eerder onderzoek effectief om psychische stoornissen en een slechtere Kwaliteit van leven (KvL) bij IBD patiënten te verhelpen. Er is echter weinig bekend over factoren die de respons op CGT bij deze comorbide doelgroep voorspellen. In de huidige studie wordt voor verschillende factoren onderzocht of zij prescriptieve voorspellers zijn voor de respons op korte- en lange termijn op CGT bij patiënten met IBD.
Methode: In dit retrospectieve onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens van de KL!C studie en de follow – up KL!C studie (Bennebroek Evertsz’ et al., 2012). 118 patiënten met IBD en een score lager dan 23 op de vragenlijst over generieke levenstevredenheid (MOS SF-36) participeerden aan het KL!C onderzoek door middel van deelname aan het telefonische SCID-1 onderzoek en door het invullen van verschillende digitaal aangeboden vragenlijsten. 46 van deze patiënten deden mee aan de follow-up meting na drie jaar. Disfunctionele attitudes (Dysfunctional Attitude Scale (DAS), actieve en vermijdende copingstrategieën (Utrechtse Coping Lijst (UCL), depressie symptomen (Center for Epidemiologic Studies Depression Scale (CES-D) en burgerlijke staat (demografische gegevens) werden gemeten als eventuele voorspellers. De respons werd gemeten door middel van de mate van angst- en depressiesymptomen (Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), de ziekte specifieke KvL (Inflammatoiry Bowel Disease Questionnaire (IBDQ), de generieke KvL (MOS SF-36) en de aan- of afwezigheid van een psychische stoornis volgens de DSM-IV, gemeten met een gestructureerd interview volgens de DSM-IV (SCID-1). Met behulp van meerdere multipele regressieanalyses en een logistische regressie is er gekeken of de voorspellers een significant verband vertoonden met de respons op CGT.
Resultaten: Er is een positief significant verband tussen de aanwezigheid van disfunctionele attitudes en CGT respons wanneer deze gemeten is met de HADS (p <.05). Daarnaast is er een negatief significant verband aanwezig tussen de aanwezigheid van depressie symptomen en CGT respons, wanneer de respons gemeten wordt door de HADS (p <.05). Tevens laat de aanwezigheid van depressie symptomen een positief significant verband zien met CGT respons, wanneer er gemeten wordt met de IBDQ en de MOS-SF 36 mentale schaal (p <.05). Tot slot heeft een actieve coping een positief significant verband met CGT respons als deze gemeten is met de IBDQ (p < 0.01). Op de lange termijn zijn er geen significante verbanden gevonden tussen de voorspellers en de responsmaten.
Conclusie: In dit onderzoek blijken een aantal prescriptieve voorspellers verantwoordelijk te zijn voor een deel van de respons op CGT bij patiënten met IBD. IBD patiënten met een hoge mate van disfunctionele attitudes lijken minder goed te reageren op CGT. IBD patiënten met een hoge mate van depressie symptomen en een proactieve copingstrategie lijken goed te responderen op CGT. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen welke huidige behandelmethoden moeten worden aangepast, dan wel vernieuwd worden, om te komen tot een effectieve behandeling van psychische aandoeningen voor deze groep met IBD. | |