Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorCoenen, A.
dc.contributor.authorGiesbertsen, D.M.H.
dc.date.accessioned2015-08-25T17:01:10Z
dc.date.available2015-08-25T17:01:10Z
dc.date.issued2015
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/21281
dc.description.abstractDe uitzending van Nederlandse militairen naar conflictgebieden gaat gepaard met maatschappelijke en politieke discussies. De oprichting van verschillende parlementaire enquêtecommissies na afloop van deelnamen aan militaire missies illustreert dit. Na de Tweede Wereldoorlog werd Nederland lid van de Verenigde Naties (VN) en nam afscheid van een defensiebeleid dat sinds 1848 in het teken stond van onthouding, neutraliteit en afzijdigheid. In 1950 ontstond een militair conflict tussen Zuid-Korea en Noord-Korea. Het vormde de testcase voor de Verenigde Naties, die ook een beroep deed op de inzet van Nederlandse militairen. Na enige terughoudendheid besloot de Nederlandse regering een bataljon naar Korea te sturen. Toen in 1993 de Bosnische Burgeroorlog uitbrak, wilde de regering – Nederland was immers voorzitter van de Europese Gemeenschap – juist voorop lopen in de beëindiging van deze humanitaire ramp. Op eigen initiatief bood de regering bij de Verenigde Naties aan gevechtseenheden te sturen. In deze scriptie analyseer ik de motieven van de Nederlandse regering voor deelname aan de VN-missies in Korea en Bosnië. Aan de hand van een vergelijkende analyse beantwoord ik de vraag: “Hoe heeft het Nederlandse defensiebeleid met betrekking tot de VN zich ontwikkeld, en hoe kan deze ontwikkeling worden verklaard?”. Een antwoord op deze vraag is van belang omdat besluitvorming omtrent militaire interventies in het buitenland doorwerkt in andere politieke en maatschappelijke lagen binnen de Nederlandse samenleving. Uit de analyse van de deelname aan de Korea-Oorlog in 1950 blijkt dat de motivering hiervoor vooral was te vinden in de afhankelijke relatie met betrekking tot de VS. Maar waar in Korea morele en humanitaire motieven ontbraken, vormden deze motieven juist de grondslag onder deelname van Nederland aan de VN-missie in Bosnië in 1993, zo blijkt uit de analyse van de deelname de VN-missie in Bosnië. Door verschillende politici en ministers werd betoogd dat Nederland een morele verplichting had tot ingrijpen. Uit peilingen van het NIPO bleek dat de bevolking zich hierbij aansloot. Dit staat in contrast met de peilingen van het NIPO rond de Korea-Oorlog. De Nederlandse samenleving en politiek vertoonde in deze periode juist tekenen van oorlogsmoeheid en waren tegen militaire deelname aan het conflict. Na de afloop van de Koude Oorlog dacht Nederland nieuwe ruimte te zien voor de VN en wilde in die nieuwe ruimte een nadrukkelijke rol spelen. Met Srebrenica kreeg het echter de deksel op de neus. Wederom mislukte een missie van de VN met de Val van Srebrenica als “Nederlands Trauma” tot gevolg. Rond de Nederlandse deelname aan de Korea-Oorlog en de Bosnische Burgeroorlog is een centraal motief af te lezen. Nederland wil een rol spelen op internationaal niveau: het “merk Nederland” moet op de kaart worden gezet.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent653214
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleNa neutraliteit en afzijdigheid
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsSrebrenica, Korea-Oorlog, Bosnische Burgeroorlog, VN
dc.subject.courseuuPolitiek en maatschappij in historisch perspectief


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record