Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorLancee, B.
dc.contributor.authorLankwarden, L.
dc.date.accessioned2015-07-30T17:00:57Z
dc.date.available2015-07-30T17:00:57Z
dc.date.issued2015
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/20695
dc.description.abstractDe focus van dit onderzoek ligt op het ervaren van rassendiscriminatie, waaronder de aspecten huidskleur, etniciteit en culturele achtergronden vallen (Internationaal Verdrag Rassendiscriminatie, 1966). Het ervaren van rassendiscriminatie kan leiden tot verschillende mentale en fysieke gezondheidsproblemen bij de slachtoffers en leidt daarnaast tot sociaaleconomische ongelijkheid in de maatschappij. Onderzoek naar de aanleidingen en gevolgen van rassendiscriminatie kan bijdragen aan het tegengaan van deze negatieve gevolgen. Deze studie bekijkt of het hebben van een autochtone (interetnische) of co-etnische partner invloed heeft op de mate van ervaren van rassendiscriminatie bij niet-westerse allochtonen en is daarmee de eerste in zijn soort. Op basis van de partnerkeuzetheorie van Kalmijn (1991), de geïntegreerde dreigingstheorie van Stephan & Stephan (1996), de contacttheorie van Allport (1954) en de integratie paradox, werd verwacht dat niet-westerse allochtonen met interetnische relaties enerzijds minder rassendiscriminatie en anderzijds meer rassendiscriminatie ervaren, vergeleken met co-etnische relaties. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen invloeden op omgevingsniveau (reacties van de autochtone bevolking) en individueel niveau (mate van integratie en contact met autochtonen). Dit onderzoek heeft gebruik gemaakt van regressieanalyses op basis van de Survey Integratie Minderheden (2006). Deze survey is gericht op de vier grootste etnische minderheden in Nederland: Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Na selecties bestond de onderzoekspopulatie uit 2395 respondenten. Uitgebreide data-analyses hebben niet eenduidig kunnen aantonen of er sprake is van meer of minder ervaren rassendiscriminatie bij niet-westerse allochtonen met interetnische relaties, vergeleken met co-etnische relaties. Relatiestatus had geen significant effect op het ervaren van rassendiscriminatie, totdat de mate van zelfidentificatie werd toegevoegd aan de analyses. Uit deze analyses kan geconcludeerd worden dat niet-westerse allochtonen met interetnische relaties meer rassendiscriminatie ervaren dan niet-westerse allochtonen met co-etnische relaties, maar dat dit effect afneemt naarmate zij zich meer identificeren als Nederlander. Omdat er enkel na toevoeging van zelfidentificatie een significant effect gevonden werd, kan niet ‘definitief’ geconcludeerd worden dat het hebben van een interetnische relatie van invloed is op het ervaren van rassendiscriminatie bij niet-westerse allochtone Nederlanders. De belangrijkste aanbeveling luidt dan ook om voorlopig geen beleid tegen rassendiscriminatie te ontwikkelen gebaseerd op de invloed van relatiestatus, maar eerst vervolgonderzoek te doen naar dit thema. Als men desondanks op basis van dit onderzoek beleid wil ontwikkelen, wordt aanbevolen dit te richten op het normaliseren van interetnische relaties. Doormiddel van een campagne gericht op zowel de autochtone bevolking als etnische minderheden, kunnen vooroordelen en misconcepties over interetnische relaties verminderd worden.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent995235
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleDe Liefdesrelatie met Discriminatie
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsDiscriminatie; Rassendiscriminatie; Interetnisch; Relatiestatus
dc.subject.courseuuVraagstukken van beleid en organisatie


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record