dc.description.abstract | Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de samenhang tussen de ontwikkeling van executieve functies (EF) en het geobserveerde gedrag van peuters. Dit onderzoek heeft als doel het inzicht in de samenhang tussen de kwaliteit van interactie, de ontwikkeling van EF en geobserveerd gedrag bij peuters te vergroten. Deelnemers waren 117 zorgpeuters van voorscholen en peuterspeelzalen in de gemeente Utrecht. Observatie van de pedagogisch medewerker is gebruikt om de kwaliteit van interactie, waaronder emotionele ondersteuning en educatieve ondersteuning, te operationaliseren. Verschillende taken zijn gebruikt om de verschillende EF, waaronder aandacht, inhibitie, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit, te operationaliseren. Observatie van de peuter is gebruikt om het geobserveerde gedrag, waaronder taakoriëntatie en zelfregulatie, te operationaliseren. Allereerst zijn analyses uitgevoerd om te onderzoeken of er verschillen zijn in de gemiddelde scores uitgesplitst voor sekse en leeftijd. Om mogelijke samenhangen te onderzoeken werden analyses uitgevoerd zowel in de totale groep, voor jongens en meisjes, en voor jonge en oudere kinderen apart. Resultaten toonden dat meisjes significant hoger scoren op de werkgeheugentaak en geobserveerde zelfregulatie dan jongens. Aandacht verklaarde unieke variantie in taakoriëntatie, na controle voor de invloed van de andere EF. Er bleek alleen een positief significante samenhang te zijn tussen aandacht en taakoriëntatie bij meisjes. Bij jongens is een positief significante samenhang gevonden tussen inhibitie en taakoriëntatie. Het is belangrijk om in de toekomst rekening te houden met verschillen in de ontwikkeling en verschillen in de samenhang tussen EF en geobserveerd gedrag op de groep tussen jongens en meisjes. | |