Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorPermentier, M.G.
dc.contributor.authorBuiten, W.J.
dc.date.accessioned2015-04-13T17:00:26Z
dc.date.available2015-04-13T17:00:26Z
dc.date.issued2015
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/19646
dc.description.abstractNederland telt steeds meer 65+ers en dit aandeel zal tot 2040 blijven toenemen. Een groot deel van de Nederlandse ouderen is in 2014 aangewezen op een woning in de wijk. Dit is deels doordat ouderen er waarde aan hechten om zo lang mogelijk in de vertrouwde omgeving te blijven wonen en deels door het Kabinetsbeleid om wonen en zorg zoveel mogelijk te scheiden. Zorg zal hierdoor steeds meer aan huis worden aangeboden. Woningcorporaties zullen de komende jaren in toenemende mate te maken krijgen met een groter wordend aandeel oudere huurders en de bijbehorende problematiek. Momenteel is al 34 procent van de huurders 65 jaar of ouder. Een woningcorporatie heeft als basistaak om mensen met een lagere sociaaleconomische status passend onderdak te bieden. Voor woningcorporaties ligt er dus een taak om de veranderende vraag en het aanbod op elkaar af te stemmen. Hoe deze basistaak voor ouderen vertaald moet worden ligt echter complex doordat er diverse veranderingen gaande zijn binnen het domein van Wonen, Welzijn en Zorg waardoor de verantwoordelijkheden en taken van gemeenten, zorgorganisaties, welzijnsorganisaties, zorgverzekeraars en woningcorporaties ter discussie staan. Wat precies de taak van woningcorporaties is bij het huisvesten van ouderen en waar de verantwoordelijkheden eindigen is onduidelijk. Daarnaast spelen macro-ontwikkelingen zoals politieke besluiten en de economische situatie een belangrijke rol in de financiële mogelijkheden om deze taken uit te voeren. Samenwerking tussen verschillende organisaties lijkt daardoor noodzakelijk. In dit onderzoek is daarom ingegaan op de positie van ouderen binnen het takenpakket van de woningcorporatie. Hierbij spelen de verwachtingen van andere organisaties binnen dit domein een grote rol. Voor woningcorporatie Rentree geldt dat er momenteel nog weinig specifiek beleid is wat gericht is op de oudere huurder. Een mogelijkheid hiervoor zou kunnen zijn dat de urgentie hiervoor nog niet hoog genoeg is. Een deel van dit thema wordt ook al met lokale organisaties in samenwerkingsverbanden opgelost. Daarnaast worden aanvragen vanuit oudere huurders vaak ad hoc opgelost. Wel wil Rentree in de toekomst meer voor oudere huurders doen. Samenwerking met lokale organisaties lijkt hiervoor noodzakelijk. Zorgpartijen, welzijnsorganisaties, gemeente en woningcorporaties in Deventer binnen het domein Wonen, Welzijn en Zorg blijken allen te beseffen dat ouderen een grotere invloed gaan hebben bij het uitoefenen van de taken en dat de manier hoe deze taken vormgegeven worden veranderd. Een deel van de organisaties heeft hier concrete plannen voor. Zorgorganisaties gaan hierop inspelen door meer zorg aan huis aan ouderen te leveren juist minder intramuraal. Dit is het scheiden van wonen en zorg, wat als macrofactor veel invloed heeft. Welzijnsorganisaties richten zich meer op ouderen en hun sociale netwerk. Ten opzichte van Rentree lijken de andere twee woningcorporaties al bewuster met de toename van ouderen binnen het huurdersbestand om te gaan. Alle organisaties benoemen dat ouderen het belangrijk vinden om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven. Zelfstandigheid leidt ertoe dat ouderen in hun sociale netwerk actief kunnen blijven. Ook de fysieke leefomgeving, zoals de nabijheid van voorzieningen en de staat van de woning, zoals de aanwezigheid van een lift of nultredeneigenschappen, worden als belangrijk omschreven. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de place attachment die ouderen steeds meer krijgen bij een woning waar ze langer wonen (Lager, van Hoven en Meijering, 2012). Door de organisaties binnen het domein WWZ worden een drietal problemen aangekaart die momenteel spelen; 1) de problematiek rondom het scheiden van wonen en zorg, 2) de problematiek rondom tegenstrijdig overheidsbeleid en 3) de beperkte onderlinge samenwerking tussen organisaties. Een belangrijk probleem tussen voornamelijk zorgpartijen en woningcorporaties is daarnaast het investeringsvraagstuk in zorgvastgoed en het probleem dat beide kanten niet van elkaars activiteiten en wensen afweten. Sommige organisaties geven aan dat er onzekerheid is ontstaan hoe verder te gaan met de bedrijfsvoering en dat alleen kleine stapjes genomen kunnen worden, de ‘mist’. Andere organisaties geven aan dat de toename van het aantal ouderen al langer voorspeld werd en dat het zaak is om nu op deze groep in te spelen. Hieruit blijkt het verschil in vertrouwen in de situatie. Desalniettemin zullen de organisaties meer samen moet werken om ook daadwerkelijk het hoofd te kunnen bieden aan de veranderende situatie rondom het scheiden van wonen en zorg. Hierbij wordt in Deventer het wijkniveau belangrijker, omdat hier alle partijen in de praktijk samenkomen (Rood en Rijnkels, 2007). De huidige samenwerking met Rentree op gebied van huisvesting wordt als overwegend positief beschouwd door alle organisaties. Rentree blijkt een toegankelijke en betrokken partner te zijn voor de organisaties binnen het domein WWZ. Vertrouwen is een van criteria waarop samenwerking gebaseerd wordt (Chen, Lin en Yen, 2014). Wat betreft de samenwerking tussen Rentree en de twee andere woningcorporaties blijkt vertrouwen een belangrijk aandachtspunt. Sinds de bestuurswisseling bij Rentree wordt door de andere twee woningcorporaties meer ruimte gezien om met Rentree samen te werken, omdat de organisatie meer op orde lijkt. Voor zorg- en welzijnsorganisaties blijkt vertrouwen zich vooral te beperken tot contracten over vastgoed en de financiële positie van Rentree, vertrouwen speelt bij hen in de samenwerking minder mee doordat het contact ook minder intensief is. Tussen Rentree en de gemeente Deventer en tussen Rentree en de andere twee woningcorporaties is de intensiteit van de samenwerking hoger dan met andere organisaties. Rentree werkt voornamelijk op projectbasis samen met de andere organisaties. Er is volgens de geïnterviewde directieleden van de andere organisaties geen aanleiding om de intensiteit van de samenwerking te veranderen. Aan de organisaties is gevraagd waarin ze in Rentree kwaliteiten zien en wat voor hun reden is om met Rentree samen te werken. Hieruit blijkt dat Rentree sterk is in haar expertise over de huurmarkt en verschillende wijken in Deventer, haar mogelijkheid tot investeren in de stad, de stevige sociale basis en het betrokken zijn en bereid zijn mee te denken met andere organisaties. Ook wordt Rentree belangrijk geacht door haar local knowledge. Andersom geven organisaties aan dat Rentree hen nodig heeft, bijvoorbeeld voor structuur (lokale overheid), kennis van verschillende doelgroepen (welzijnsorganisaties) en kennis van zorg en toebehoren (zorgpartijen). Organisaties blijken in de praktijk dus hulpbronnen bij elkaar te zien, wat eveneens een voorwaarde is voor een ongedwongen samenwerking (Bekkers, 1993). In de samenwerking zijn twee schaalniveaus te onderscheiden. Er is samenwerking op bestuursniveau en op uitvoeringsniveau tussen Rentree en de andere organisaties. Alle organisaties maken deel uit van het platform Wonen, Welzijn en Zorg in Deventer waarbij sprake is van overleg op bestuursniveau. Hiervan kan gesteld worden dat dit overleg noodzakelijk is om samen helder te krijgen welke problematiek wordt ervaren. Dit overleg werkt echter ‘stroperig’, waardoor weinig concrete beslissingen worden genomen. Samenwerking wordt daarom soms ook wel als moeizaam ervaren. Wel hebben organisaties een zelfde soort doel voor ogen, wat een basisvereiste is om samenwerking geslaagd te laten zijn. Op uitvoeringsniveau wordt soms al wel concreet samengewerkt in de directe zorg voor ouderen. Deze samenwerking is ad hoc en van een minder gestructureerde aard. In Deventer lijken organisaties te zoeken naar een vorm tussen spontaan en organisch samenwerken tegenover meer in kaders vastgelegde samenwerking. Hierbij staat centraal dat er voornamelijk onduidelijkheid lijkt te bestaan in Deventer bij de vraag wie welke taak op zich gaat nemen om naar het gezamenlijke uitgangspunt toe te werken. Geconcludeerd kan worden dat de organisaties die deel uit maken van het platform Wonen, Welzijn en Zorg een gezamenlijk uitgangspunt hebben, namelijk ouderen op een passende manier in de samenleving huisvesten en verzorgen. Bovendien is hierbij het uitgangspunt dat de zorg en huisvesting met minder middelen dan voorheen moet worden ingevuld. De conclusie hierbij is dat samenwerking binnen het domein WWZ in Deventer nog duidelijk in de beginfase is zit, en nog niet volwassen is. Een van de belangrijkste bevindingen die dit ondersteund is de moeizame samenwerking tussen alle organisaties. Dit wordt veroorzaakt doordat organisaties nog te veel in een monocultuur zitten. Hiermee wordt bedoeld dat organisaties nog veel situaties alleen proberen op te lossen en ‘het bordje leeg proberen te maken’. Dit zorgt bij sommige organisaties voor een afwachtende manier van samenwerking, wat een aanvulling is op de argumentatie van Brandsen, van den Munckhof en Oude Vrielink (2013) dat het lastig is te bepalen wanneer samenwerking binnen dit domein geslaagd is. Organisaties lijken hierin het gezamenlijk belang ondergeschikt te maken aan het eigen belang. Verwachtingen Rentree hoopt zelf dat zorgpartijen naar hen toestappen wanneer ergens onduidelijkheid over ontstaat en dat bestaande contracten met zorgpartijen kunnen blijven bestaan of bestendigd. Uit dit onderzoek is echter naar voren gekomen dat wanneer andere organisaties een afwachtende houding aannemen dit voor een woningcorporatie onwetendheid oplevert en samenwerking stokt. Volgens de geïnterviewde directieleden van de verschillende organisaties is het belangrijk dat Rentree in de toekomst zich blijft focussen op haar basistaak, namelijk sociale huurwoningen leveren voor mensen met een lage sociaaleconomische status. Er bestaan onder de verschillende organisaties een aantal verwachtingen waar Rentree zich in de toekomst meer op zou moeten richten. De belangrijkste verwachting is dat Rentree een grotere rol gaat spelen in de huisvesting van ouderen in de wijk. Concreet betekent dit dat Rentree meer moet investeren in domotica en het realiseren van adequate levensloopbestendige woningen met inachtneming van de huidige wensen van ouderen. De toegankelijkheid van woningen voor mensen met een lage sociaaleconomische status moet hierbij gehandhaafd worden, waarbij scheef wonen moet worden voorkomen. De markt is aan het veranderen door de toename van ouderen. Het is de taak van een woningcorporatie om hier op in te spelen door slimme investeringen in bijvoorbeeld domotica en woningen vanaf de bouw geschikt te maken voor meerdere doelgroepen. Verder geven sommige respondenten aan dat Rentree moet blijven investeren in maatschappelijk vastgoed, zoals buurtcentra en zorgcentra, juist omdat ouderen hier veel gebruik van maken. Woningcorporaties hebben hier al ervaring mee, het zou later voor problemen kunnen zorgen als ze hun handen hier volledig vanaf halen. Dit is echter in strijdt met de huidige politieke regelgeving. Als de overheid woningcorporaties restricties oplegt waardoor ze in deze taken beperkt worden, dan moeten woningcorporaties hier actief werk van maken om dit om te buigen. Hierbij hoort ook dat Rentree moet blijven (mee)denken over andere investeringen in het sociale domein. Ten slotte geven zorgorganisaties aan dat ze met woningcorporaties in gesprek willen blijven over het zorgvastgoed en de mogelijkheden rondom de verhuur hiervan aan hun zorgvragers. Wat betreft samenwerking in de toekomst bestaan ook verwachtingen tussen organisaties onderling. Deze verwachtingen hebben betrekking op de rol van de organisaties in het domein WWZ als verantwoordelijke dan wel als initiatiefnemer. Wat betreft de verantwoordelijkheid voor de huisvesting en zorgverlening aan ouderen kan geconcludeerd worden dat alle organisaties naar elkaar wijzen. Een aantal organisaties is van mening dat woningcorporaties de belangrijkste verantwoordelijke moeten worden in de transitie van het scheiden van wonen en zorg. Ouderen blijven immers langer in een corporatiewoning wonen en hiervoor zullen investeringen nodig zijn om aan de behoeften van de ouderen te voldoen. Andere organisaties zijn van mening dat zorgpartijen de verantwoordelijke zijn en als eerst aan zet omdat in eerste instantie de verandering bij hen wordt ingezet. Ten slotte wordt ook gesteld dat de (lokale) overheid verantwoordelijk is voor de in de politiek ingezette veranderingen en hierdoor probleemeigenaar genoemd kan worden. Het lijkt echter verlammend te werken door alleen te blijven zoeken naar wie kan verantwoordelijk gesteld kan worden in dit proces. Belangrijker is welke partij initiatief neemt om de ontstane knelpunten aan te pakken. In deze rol wordt Rentree, of een andere woningcorporatie, niet direct geplaatst. Sommige organisaties zijn van mening dat in Deventer zorgpartijen het initiatief moeten nemen om concrete stappen voor te stellen. Zij krijgen nu al met leegstand van zorgvastgoed te maken en met een grotere verzorgende rol in de wijk. Andere organisaties zien liever dat per thema een initiatiefnemer opstaat. Wanneer een organisatie andere organisaties denkt nodig te hebben moet dit zelf worden geïnitieerd en niet gewacht worden op een andere organisatie die hierin het voortouw neemt. Deze initiatiefnemer of strong leader (van Marissing, 2008) is, zeker voor nieuwe samenwerkingsverbanden, nodig om een gezamenlijke denkrichting te krijgen. In feite zien alle organisaties een rol voor de gemeente Deventer hierin weggelegd door haar relatieve machtspositie en netwerk. Daarnaast geeft de gemeente Deventer zelf aan de regie te willen voeren over de organisaties in het domein WWZ. Overtuigend is deze rol vooralsnog niet in Deventer, gelet op de trage manier van besluitvorming en de beperkte verandering die organisaties binnen het platform Wonen, Welzijn en Zorg tot op heden meemaken. Uiteindelijk kan gesteld worden dat van Rentree in Deventer enerzijds een grotere rol en actievere rol wordt verwacht in het huisvesten en ondersteunen van ouderen in de wijk met de kwaliteiten die Rentree nu al heeft en anderzijds eigen initiatief wordt verwacht om met sterke eigenschappen andere organisaties te steunen. Wel heeft Rentree in deze transitiefase met een aantal macrofactoren te maken die een vrije houding hierin belemmeren. De belangrijkste zijn de huurdersheffing, welke de investeringspositie sterk beïnvloed en de restricties vanuit de politiek om bij de kerntaak te blijven en andere (commerciële) activiteiten na te laten. De uitdaging voor Rentree de komende jaren is om ondanks deze belemmeringen de oudere huurder in Deventer passend te kunnen huisvesten. Het huidige takenpakket hoeft daarvoor niet rigoureus veranderd te worden, omdat deze huisvestingstaak voor alle huurders geldt en ouderen voornamelijk ondersteuning en veiligheid nodig hebben. Op basis van dit onderzoek zijn een aantal aanbevelingen gedaan. Deze zijn opgedeeld in aanbevelingen specifiek voor Rentree en aanbevelingen voor het domein WWZ in het algemeen.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent1260084
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleDe positie van Rentree in Deventer. Over veranderingen voor een woningcorporatie in het domein Wonen, Welzijn en Zorg
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsWoningcorporatie, sociale domein, WWZ, ouderen
dc.subject.courseuuUrban Geography


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record