dc.rights.license | CC-BY-NC-ND | |
dc.contributor.advisor | Geertman, S.G.M. | |
dc.contributor.author | Huisman, R.J. | |
dc.date.accessioned | 2014-11-26T18:02:27Z | |
dc.date.available | 2014-11-26T18:02:27Z | |
dc.date.issued | 2014 | |
dc.identifier.uri | https://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/18898 | |
dc.description.abstract | In dit onderzoek staan demografie en mobiliteit centraal. Stagnatie van groei van de Nederlandse bevolkingsomvang en krimp van regionale bevolkingsomvang; maar ook verandering van de bevolkingssamenstelling zijn belangrijke demografische ontwikkelingen en hebben zo hun impact op de mobiliteitsomvang. Demografische ontwikkelingen verschillen regionaal van elkaar, zo blijft de bevolking in de Randstad groeien, terwijl zij in de periferie afneemt. Vergrijzing in de periferie is duidelijker aanwezig dan in de Randstad en in de Randstad is men hoger opgeleid dan in de periferie. Door nieuwe trends in demografische ontwikkelingen, zoals krimp en vergrijzing, neemt de onzekerheid met betrekking tot onder meer infrastructuurinvesteringen toe.
De centrale vraag van dit onderzoek luidt:
Tot wat voor ruimtelijk gedifferentieerde mobiliteitswijzigingen leiden demografische veranderingen tot 2040 en tot wat voor mobiliteits(beleids)implicaties leidt dit?
Aangezien demografische ontwikkelingen in elk gebied anders zijn, is Nederland in zeven regio’s verdeeld waarbij regio’s zijn gehomogeniseerd op (1) de afstand tot de Randstad en (2) de verstedelijking binnen de regio. Daarnaast zijn twintig verschillende homogene bevolkingsgroepen onderscheiden. Onderscheid is gemaakt naar onder meer leeftijd, arbeidsparticipatie en opleidingsniveau. Door middel van kwantitatief onderzoek van mobiliteitsdata van 1985 tot en met 2009 (OVG, MON ) zijn patronen achterhaald die gekoppeld kunnen worden aan de (regionale) bevolkingsgroepen. Met behulp van demografische voorspellingen (PEARL ) voor de toekomst is zo ook een voorspelling gedaan voor de mobiliteit in de toekomst.
Door stagnatie van de groei van inwonertallen, stagneert de mobiliteitsgroei eveneens. De bevolkingssamenstelling speelt echter ook een belangrijke rol. Met name het opleidingsniveau en arbeidsparticipatie van vrouwen zijn factoren voor mobiliteitsgroei.
Op jaarbasis wordt een terugval in de groei verwacht van 1,1% in de periode 1985 tot en met 2009 naar 0,3% groei op jaarbasis voor de periode tot en met 2040. In de vier grote steden groeit de mobiliteit tot en met 2040 met 0,8% op jaarbasis harder dan het landelijk gemiddelde, terwijl die in het landelijk gebied van de periferie zal krimpen. Al met al wordt een mobiliteit geprognotiseerd van 211 miljard kilometers op jaarbasis in de periode 2040 versus zo’n 189 in 2009. Met name hoogopgeleiden en ouderen zijn debet aan de groei. Aangezien de autobestuurdersmobiliteit harder groeit dan de overige mobiliteit, neemt het aandeel autobestuurdersmobiliteit (nog meer) toe. De auto blijft dus dominant. Wijzigingen met betrekking tot de gerechtigde AOW-/pensioenleeftijd leveren een extra groei van zo’n twee procent op en versterken de dominantie van de autobestuurdersmobiliteit.
Uiteindelijke beleidsaanbevelingen zijn dat (1) een verandering van paradigma van groei naar òf groei, òf krimp, òf stabilisatie onvermijdelijk is. Daarnaast neemt (2) de onzekerheid toe. Groei is niet meer vanzelfsprekend en er dient nu met drie uiteenlopende scenario’s rekening gehouden te worden. Geheel in de tijdsgeest past hier meer adaptief plannen bij. De overheid moet een visie hebben en het proces oppakken in samenwerking met anderen. Flexibel ingrijpen is nodig wanneer negatieve effecten dreigen te ontstaan.
Zowel bij groei en krimp spelen issues met zowel leefbaarheid als financiering een belangrijke rol. In de steden is uitbreiding van capaciteit complex, met name door de hoge dichtheden en het intensieve ruimtegebruik. Hierdoor stijgen de aanlegkosten van infrastructuur. Daarnaast brengt het almaar faciliteren van mobiliteit leefbaarheidsproblemen met zich mee. Het platteland kent daarentegen ‘het omgekeerde probleem’: de realisatie van extra infrastructuur is relatief eenvoudig, maar niet nodig. In combinatie met schaalvergroting van voorzieningen en de neergaande tendens in het openbaar vervoergebruik, dient men zich in dit gebied zorgen te maken over de financiering van het openbaar vervoer. Wat betreft de financiering van infrastructuur in dit gebied speelt de bevolkingsafname een rol. De niet-parallel lopende afname van mobiliteit leidt hier tot hogere kosten voor infrastructuur per inwoner.
Het stabilisatiescenario vormt eveneens een uitdaging. Niet perse vanwege eventuele problemen omtrent de leefbaarheid of financiering, maar vanwege de toename van onzekerheid. Het is onbekend of de mobiliteit daadwerkelijk stabiel blijft, of dat zij groeit dan wel krimpt. Een adaptief planningsproces is dan noodzakelijk. In kleine stappen ‘no regret’ maatregelen nemen. Het Rijk kan deze planningswijze stimuleren door middelen beschikbaar te stellen voor ‘no regret’ maatregelen. | |
dc.description.sponsorship | Utrecht University | |
dc.format.extent | 14115202 | |
dc.format.mimetype | application/pdf | |
dc.language.iso | nl | |
dc.title | Demografie en Mobiliteit | |
dc.type.content | Master Thesis | |
dc.rights.accessrights | Open Access | |
dc.subject.keywords | Demografie, mobiliteit, bevolkingsomvang, bevolkingssamenstelling, vergrijzing, ontgroening, arbeidsparticipatie, studenten, G4, periferie, intermediaire zone, bevolkingskrimp, bevolkingsgroei, mobiliteitsgroei, autobestuurder, autopassagier, openbaar vervoer, langzaam verkeer, AOW-leeftijd, pensioenleeftijd, onzekerheid, adaptief plannen | |
dc.subject.courseuu | Planologie | |