Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorAnderson, Dr. J.
dc.contributor.authorSteege, H.C. ter
dc.date.accessioned2014-06-26T17:00:33Z
dc.date.available2014-06-26T17:00:33Z
dc.date.issued2014
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/16798
dc.description.abstractDe afgelopen jaren komen de begrippen burgerperspectief en burgerparticipatie steeds nadrukkelijker naar voren in het publieke en politieke debat over de gewenste rol van de overheid ten opzichte van de burger. Zowel het meer betrekken van het burgerperspectief bij het formuleren van overheidsbeleid als het nadrukkelijker vormgeven van burgerparticipatie is gebaseerd op de gedachte dat het betrekken van de autonomie en kennis van burgers een meerwaarde vormt bij het formuleren van adequaat overheidsbeleid. De vraag is of deze gedachte wordt ondersteund door goede argumenten met betrekking tot de mate van autonomie en benutbare kennis van burgers. In het liberalisme/paternalisme debat staat ondermeer deze vraag centraal (inleiding). Binnen het liberalisme staat de keuzevrijheid van burgers als hoogste menselijke waarde centraal. Volgens de klassiek liberalistische visie wordt de autonomie van burgers om goede beslissingen te nemen positief gewaardeerd en ingeschat. Van burgers mag volgens deze visie worden verwacht dat zij zelf veelal het beste in staat zijn de juiste beslissingen te nemen en de overheid dient zich zoveel mogelijk afzijdig te houden van het individuele domein waarbinnen de burger handelt. Het betrekken van het burgerperspectief en het vormgeven van burgerparticipatie is binnen het liberalistische model hierdoor ook alleen mogelijk aan de orde wanneer er überhaupt een noodzaak is voor de overheid om zich tot een bepaalde manier te verhouden tot de burger. Het burgerperspectief en ook burgerparticipatie moet volgens deze visie alleen worden ingezet wanneer de vrijheid van de burger hierdoor toeneemt (H2). Paternalistische visies staan aan de andere zijde in dit debat. Niet de vrijheid van burgers maar het welzijn van burgers heeft volgens de strenge opvatting de grootste menselijke waarde. Binnen de streng paternalistische visie moet de overheid een beschermende rol innemen ten opzichte van de burger als gevolg van de grillige manier waarop burgers in de praktijk met hun vermogen tot autonomie omgaan. Volgens de streng paternalistische visie is het bovendien de overheid die altijd de meeste toegang heeft tot de noodzakelijke kennis om adequaat overheidsbeleid te kunnen formuleren. Het burgerperspectief en burgerparticipatie is om deze twee redenen onwenselijk en de overheid zelf is de enige juiste autoriteit om haar beleid te formuleren. Binnen het soft- en het liberaal paternalisme, beiden afgezwakte varianten van het paternalisme, wordt geprobeerd zowel de vrijheid als het welzijn van burgers als centrale waarden een belangrijke plaats in te laten nemen. Binnen deze visies lijkt meer ruimte te zijn voor het betrekken van het burgerperspectief bij het formuleren van beleid en ook burgerparticipatie past beter bij deze tussenposities in het debat als gevolg van de grotere mogelijkheden om burgers zelf een uitspraak te laten doen over wat zij op welk moment belangrijker vinden: vrijheid of welzijn (H3).Maar ook de tussenposities lopen tegen een probleem aan wanneer het doel is te komen tot adequaat overheidsbeleid, passend bij de behoeften van verschillende groepen en individuele burgers in verschillende contexten. Dit probleem hangt samen met het feit dat bij alle posities in het debat uiteindelijke een generieke keuze wordt gemaakt voor een voor alle burgers in verschillende contexten geldende hiërarchie van menselijke waarden, waarbij op theoretisch niveau keuzes worden gemaakt over de verhouding tussen de waarden vrijheid en welzijn. Maar de overheid en de burger bestaan niet. De relevantie van de verschillende waarden kunnen bovendien per context verschillen en een keuze op theoretisch vlak houdt hier onvoldoende rekening mee. Door de stringente toepassing van een enkele normatieve positie zullen veel individuele (groepen) burgers hierdoor adequaat en specifiek passend overheidsbeleid mislopen. De specifieke behoeften van burgers aan een bepaalde opstelling door de overheid kan door de generieke theoretische benadering onvoldoende tot uiting komen (H4). Een positieve invloed mag worden verwacht wanneer op metatheoretisch niveau verschillende normatieve standpunten worden geaccepteerd op het gebied van wat een autonome burger inhoudt. Een metatheorie die dit doet is er een waarbij ervan wordt uitgegaan dat de maatschappij bestaat uit verschillende constellaties (‘regimes’) waarbinnen het verschijnsel autonomie op verschillende historisch en sociaal contingent geconstrueerde manieren tot uiting komt. Vanuit een dergelijk model waarbij wordt uitgegaan van verschillende constellaties van autonomie kan het meer betrekken van het burgerperspectief en het vormgeven van burgerparticipatie in verschillende contexten daardoor veel meer op maat worden afgewogen. De oplossing voor het geschetste kernprobleem is dan ook om het idee van constellaties van autonomie serieus te nemen en de absolute en contextonafhankelijke normatieve waarde van vrijheid dan wel welzijn (of andere mogelijke als absoluut geldig gepostuleerde waarden) veel minder stringent toe te passen. Door dat te doen kan zowel op beleidsmatig terrein als op wetenschappelijk terrein meer voortgang worden geboekt, door de veelheid van contexten en uitingsvormen van autonomie te accepteren en in verschillende contexten empirisch te onderzoeken (H5). Deze visie leidt tot vergelijkbare conclusies en aanbevelingen voor beleidsmakers en wetenschappers die zich bezig houden met de vraag of het meer betrekken van het burgerperspectief bij overheidsbeleid en het verder vormgeven van burgerparticipatie inderdaad een wenselijke tendens is. Geadviseerd wordt om vooral goed te differentiëren naar verschillende contexten en om empirische data een belangrijke rol te laten spelen bij het bepalen van de meest wenselijke relatie tussen de overheid en de burger. Het betrekken van het burgerperspectief en het vormgeven van burgerparticipatie kan vermoedelijk een zeer waardevol middel zijn om meer input van burgers te krijgen en om het uiteindelijke draagvlak bij burgers voor het overheidsbeleid te vergroten. De belangrijkste meerwaarde bestaat erin dat de specifieke (groepen) burgers door middel van het delen van burgerperspectieven en actieve participatie de contextgeoriënteerde overheid kunnen helpen adequaat beleid te formuleren (H6). Deze stelling wordt nog beter zichtbaar door de conclusie en aanbevelingen bij wijze van gedachte-experiment toe te passen in twee verschillende contexten waarbinnen democratisch genomen besluiten tot adequaat geformuleerd overheidsbeleid moeten leiden (H7).
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent362444
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleWie het weet mag het zeggen?
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsBurgerperspectief- en participatie, paternalisme, liberalisme, autonomie van de burger, autoriteit van de overheid.
dc.subject.courseuuWijsbegeerte


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record