dc.description.abstract | Doel: Het doel van dit onderzoek was het nagaan op welke componenten van taal peuters met een sterk verhoogd risico op leer- en gedragsproblemen die waren aangemeld voor hulpverlening, verschillen van typisch ontwikkelende controlepeuters. Daarnaast werd onderzocht of er ook verschillen waren op deze taalcomponenten tussen peuters met een verhoogd risico waarvan Nederlands de moedertaal is (L1) en peuters met een verhoogd risico waarvan Nederlands de tweede taal is (L2). De volgende componenten van taal zijn opgenomen in het onderzoek: fonologisch bewustzijn, woordenschat en verbaalwerkgeheugen en taalverwerking (in de vorm van non-woord repetitie). Methode: 78 peuters met een verhoogd risico en 91 controlepeuters met een leeftijd tussen de 28 en 48 maanden oud hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Voor 18 peuters met een verhoogd risico was Nederlands de eerste taal (L1 n = 18). Daarnaast hadden 19 peuters met een verhoogd risico een andere moedertaal en 41 peuters met een verhoogd risico werden meertalig opgevoed (L2 n = 60). Er zijn een drietal taaltaken afgenomen bij de peuters om de vaardigheden in de taal te meten. Resultaten: Peuters met een verhoogd risico scoorden significant lager op non-woord repetitie en fonologisch bewustzijn dan de controlepeuters. De L1 en L2 peuters met een verhoogd risico verschilden significant van elkaar op fonologisch bewustzijn en woordenschat, in het voordeel van de L1 peuters. Conclusie: Er zijn verschillen in componenten van taal tussen peuters met een verhoogd risico en controlepeuters en tussen peuters met een verhoogd risico waarvan Nederlands de eerste taal is en peuters met een verhoogd risico waarvan Nederlands de tweede taal is. Met deze verschillen dient rekening gehouden te worden bij het aanbieden van ondersteuning aan de peuter. | |