Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorRosenberg, P.T.E.E.
dc.contributor.advisorHurx, Merlijn
dc.contributor.authorKuipéri, J.
dc.date.accessioned2013-09-04T17:02:33Z
dc.date.available2013-09-04
dc.date.available2013-09-04T17:02:33Z
dc.date.issued2013
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/14453
dc.description.abstractOp historische kaarten van Amsterdam staan de rijscholen prominent aangegeven. Toch waren het geen voorname of opmerkelijke gebouwen. Het waren complexen die ingeklemd lagen tussen woonhuizen en bedrijven. Ze stonden op kleine percelen en bestonden uit een samenstel van diverse gebouwen met elk een eigen onopvallend uiterlijk. Het hoofdgebouw was een dwarspand waarin de rijhal was ondergebracht. De aangrenzende gebouwen waren onder andere eenvoudige stallen en woningen voor het personeel. In de ontwikkelingsgeschiedenis zijn vier fasen te onderscheiden. Eerste fase, 1623-1726 Over de eerste rijscholen is weinig bekend. Zelfs is het onzeker of ze over een rijhal beschikten. Het waren militair-strategisch georiënteerde rijscholen die aan de rand van de stad lagen, dicht bij de Utrechtsepoort en de exercitievelden. Hier werden ook hippische evenementen in de buitenlucht gehouden waar veel publiek op afkwam. Tweede fase, 1726-1744 De eerste rijschool die zeker een overdekte rijpiste had, is geopend in 1726. De rijhal was ondergebracht in een oude stal die uitgebroken was om hem geschikt te maken als manege. Hij lag midden in een levendige wijk waar gewoond en gehandeld werd. Het paardrijden was gericht op vermaak van de Amsterdamse elite die er haar hogeschooldressuur beoefende. Derde fase, 1744 -1845 In 1744 verrees het eerste gebouw dat speciaal opgericht was voor manegedoeleinden. Het was tevens de eerste stenen manege van de stad. Er waren aan het begin van deze periode vier onderling concurrerende maneges. Paardrijden werd populair onder de gegoede burgers die elkaar ontmoetten in besloten verenigingen. Zij vermaakten zich met paardenspel en carrouselrijden. Openbare uitvoeringen trokken steeds meer publiek aan. De opbrengsten uit kaartverkoop ging naar goede doelen. Maneges hadden naast de rijfaciliteiten, een apart te verhuren concert- of evenementenzaal. De gebouwen waren sober van buiten en binnen. Op feestavonden werd er versiering aangebracht in de rijhal. Die versiering bestond uit krijgstrofeeën, festoenen, guirlandes, wapens, vlaggen en bloemstukken. De decoratie was tijdelijk van aard, maar had wel steeds een enigszins vergelijkbare vorm. Vierde fase, 1845 - 1900 De manegegebouwen raakten geheel ingesteld op de ontvangst van veel publiek. Ze kregen meer en mooiere faciliteiten. Er kwamen rondom de piste meer zitplaatsen voor de toeschouwers en het orkest werd ondergebracht op een apart balkon in de rijhal. Het interieur kreeg een lichte kleurstelling en werd gedecoreerd. De decoratie straalde steeds meer grandeur uit. De rijschool werd behalve een plaats voor paardrijden ook een decor voor zien en gezien worden. Er werden ook amazones actief lid van de vereniging. Voor hen kwam er een opstijgplaats en een aparte kleedruimte in de manege. Nog steeds was het manegegebouw van buiten sober maar het interieur was rijk gedecoreerd. De versiering die voorheen tijdelijk was aangebracht, werd in deze periode versteend. De decoratie werd in de vorm van stucwerk, gietijzer en zink permanent aan het interieur toegevoegd.   De nieuwe Hollandsche Manege Een bijzondere plaats in het onderzoek heeft de nieuwe Hollandsche Manege. Bij de bouw hiervan zijn elementen in het interieur overgenomen van voorgaande maneges. Het orkestbalkon, het geblokte stucwerk op de wanden en de daklichten in de hoge kap lijken te zijn ontleend aan de Fransche Manege. De gedecoreerde korbelen van de oude Hollandsche, weerklinken in de decoratieve consoles van de nieuwe Hollandsche Manege. De schuine wand, de hoge ramen en de lichte kleurstelling zijn van beide maneges overgenomen. De vorm van de eerder gebouwde, omringende woonwijk was zeer bepalend voor het grondplan. Het exterieur is sober. De rijhal is hoog, licht en ruim. Van Gendt bereikte dit door een kap te maken van gietijzeren spanten en trekstangen. Vergelijking met een prijsvraagontwerp Jolly maakte in het kader van een ontwerpwedstrijd tekeningen voor een publieksmanege. De manege herbergde ongeveer even veel paarden als de nieuwe Hollandsche manege, maar was veel grootschaliger opgezet. Het complex straalde een eenheid uit door de perfecte symmetrie en de bouwstijl. Jolly greep terug op de Romeinse architectuur waarmee hij het elitaire karakter en de grandeur van de manege onderstreepte. Een van de twee rijhallen in het complex was voorzien van een groot aantal zitplaatsen. De routing van de bezoekers was geheel gescheiden van het domein van de ruiters en de paarden. De inrichting komt tegemoet aan de vier afzonderlijke functies van het gebouw: de entree en trappenhuizen; de rijpiste; de zitplaatsen op de tribunes en in de loges; de ruimte waar de ruiters en paarden zich voorbereidden en het concert speelde. De paardrijkunst was in dit ontwerp geheel in dienst gesteld van schouwspel en vermaak. Het ontwerp had alles in zich van een luxe schouwburg in antieke stijl. Vergelijking met Duitsland De Amsterdamse en de Duitse rijscholen maakten een overeenkomstige ontwikkeling door. Een groot verschil is echter dat de Duitse manegegebouwen vrijstaand en symmetrisch opgezet waren en dat alle functies onder een dak waren ondergebracht. Het waren aanzienlijke gebouwen met statige gevels. Het interieur van enkele Duitse maneges hebben een vergelijkbaar decoratieprogramma als de nieuwe Hollandsche Manege. Mogelijk is het ontwerp van Van Gendt van invloed geweest op de tattersalls van Berlijn die tussen 1882 en 1900 werden gebouwd. Ook het interieur van deze tattersalls werd gedomineerd door de open moderne kapconstructie waarvan het utilitaire karakter contrasteerde met de decoratie die teruggreep op vroegere bouwstijlen. Wanneer de Amsterdamse maneges worden vergeleken met het bekroonde ontwerp van Jolly en de buitenlandse stadsrijhallen, wordt duidelijk dat de Amsterdamse rijscholen passen in de burgerlijke architectuur van de stad. Ze zijn kleinschalig en de grandeur zit achter een onopvallende façade. Jolly en Duitse architecten sloten met hun ontwerp voor stadsmaneges aan bij de paleisarchitectuur. Vorsten en adel hebben in de ons omringende landen immers een rijke traditie van paardenhouderij. Een traditie die in Amsterdam ontbrak. Daardoor kon er los van een bouwstijl en bestaande gebouwtypes, een eigen vorm gevonden worden voor de burgerlijke maneges.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.language.isonl
dc.titleVan bouwkunst en rijkunst. Amsterdamse rijhallen in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw.
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsrijhal, manege, Amsterdam, architectuur, historie, rijschool, monument,
dc.subject.courseuuKunstgeschiedenis


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record