dc.description.abstract | In dit onderzoek staan natuurijsverenigingen centraal. Zij bevinden zich tegenwoordig in een maatschappelijk en bestuurlijk speelveld waarin ontwikkelingen plaatsvinden die invloed hebben op het functioneren ervan. Op maatschappelijk gebied zorgen ontwikkelingen als individualisering, economisering en de steeds dynamischer wordende samenleving dat de sportwens van mensen verandert. Bestuurlijk gezien zet de overheid in op een rol van sportverenigingen voor het realiseren van kabinetsdoelstellingen, onder andere op het gebied van gezondheid, veiligheid en integratie. Daarnaast dienen verenigingen zich op lokaal niveau aan een strikter wordende regelgeving vanuit gemeenten te houden. Een andere belangrijke speler in dit speelveld is de KNSB. Deze richt zich op het vitaliseren en professionaliseren van de bij haar aangesloten verenigingen. Voorts geeft de bond in haar beleidsplannen te kennen dat ijsclubs hun sportaanbod dienen te evalueren en vernieuwen, zodat deze beter aansluit bij de wensen van (potentiële) doelgroepen. Naast het feit dat ijsverenigingen voor hun functioneren afhankelijk zijn van natuurijs, maken bovenstaande ontwikkelingen dat hun positie onder druk staat. Om het functioneren van natuurijsverenigingen te onderzoeken wordt de volgende vraag gesteld:
Welke betekenissen geven bestuurders van natuurijsverenigingen aan het functioneren van ijsclubs in het licht van de hedendaagse contextuele ontwikkelingen, en hoe verhouden deze zich tot het beeld dat de KNSB van hen heeft?
Binnen dit kwalitatieve onderzoek wordt vanuit een interpretatief en kritisch perspectief gekeken naar de betekenissen van betrokkenen bij natuurijsverenigingen. Deze bestaan naast dertien verenigingsbestuurders uit twee vertegenwoordigers van de KNSB. Op basis van semigestructureerde interviews gaan zij in op het functioneren van ijsclubs, gerelateerd aan de ontwikkelingen in de institutionele context. De getranscribeerde interviews dienen vervolgens als basis voor de onderzoeksresultaten, die met behulp van een aantal theoretische concepten geanalyseerd worden. Het analysekader bestaat in eerste instantie uit het proces van betekenisconstructie, welke inzicht biedt in de wijze waarop betrokkenen de werkelijkheid construeren. Het tweede analytische concept wordt gevormd door de institutionele theorie, waarin de relatie van een organisatie met haar context centraal staat. Deze context wordt ingevuld door de driehoek ‘passie-profijt-publiek’, die elk een verschillend perspectief op sportverenigingen presenteren. Het afsluitende analytische concept gaat in op de wijze waarop bestuurders verenigingen besturen. De literatuurstudie bouwt voort op de analytische concepten en plaatst het vraagstuk in een bredere context. Dit draagt bij aan het beter begrijpen en duiden van de resultaten.
Uit de analyse van de onderzoeksresultaten komen vier spanningsvelden naar voren. De eerste betreft passie versus doelrationaliteit, welke afvraagt in hoeverre de druk tot rationeel handelen de passie van betrokkenen ondermijnt. Het tweede spanningsveld wordt gevormd door vrijwilligheid versus professionaliteit. Hierin staat het vrijwillige karakter van sportverenigingen tegenover de beoogde professionaliseringsslag, die door velen als noodzakelijk wordt geacht. In het derde spanningsveld, autonomie versus sturing, komt naar voren wie bepalend is voor de wijze waarop verenigingen functioneren. Het vierde spanningsveld zet vervolgens het marktperspectief tegenover het beleidsperspectief, en gaat in ontwikkelingen binnen deze pijlers.
In de conclusie wordt gesteld dat natuurijsverenigingen een speciale soort vereniging zijn, die zich voor een groot deel onttrekken aan de institutionele context. Bestuurders varen hun eigen koers, ingegeven door traditionele normen en waarden die centraal staan voor het functioneren van ijsclubs. Hiermee doet zich een discrepantie voor tussen beleidswensen van de KNSB en de dagelijkse praktijk van natuurijsverenigingen. De bond is afhankelijk van de diversiteit en willekeur van verenigingen en dient te beseffen dat zij in verregaande mate autonoom functioneren. | |