dc.description.abstract | Bij aanvang van dit onderzoek werd er vanuit de NS een blind spot aangewezen in kennis over het reisgedrag en specifiek het gebruik van de trein als vervoermiddel onder niet-westerse allochtonen in Nederland. Een eerste analyse van de literatuur wees uit dat er slechts een hand vol onderzoeken zijn in Nederland waarin het reisgedrag van niet-westerse allochtonen is onderzocht (zie MuConsult, 1995; Vogels, 2002; Nietpoth, 2004; Harms, 2006; Olde Kalter, 2008). Uit de onderzoeken komt naar voren dat er verschillen zijn tussen het reisgedrag van niet-westerse allochtonen en autochtone Nederlanders. Er is echter geen eenzijdig antwoord op de vraag waardoor de gevonden verschillen zich voordoen. Over het gebruik van de trein als vervoermiddel is onder deze bevolkingsgroep nagenoeg geen literatuur beschikbaar. De onderzoeksvraag van dit onderzoek heeft zich daarom gericht op de invulling van deze blind spot en luidt als volgt: In hoeverre wijkt het treingebruik van niet-westerse allochtonen af van autochtone Nederlanders en welke factoren spelen een belangrijke rol bij de keuze voor de trein als vervoermiddel? Aan de hand van een kwantitatief onderzoek hebben in totaal 724 niet-westerse allochtonen en 216 autochtonen de enquête voor het onderzoek ingevuld. Middels verschillende statistische analyses is allereerst het reisgedrag van de niet-westerse allochtonen en autochtone Nederlanders onderzocht. Hierbij is specifiek gekeken naar het gebruik van de trein als vervoermiddel en de achterliggende redenen waarom de trein wel of niet gebruikt wordt. Met behulp van ordinale regressie analyses is vervolgens onderzocht welke specifieke factoren een rol spelen bij de keuze voor het reizen met de trein. Hierbij is tevens gekeken in hoeverre er verschillen zijn in het verplaatsingsgedrag met de trein tussen de niet-westerse allochtonen en autochtone Nederlanders.Het reisgedrag is onderzocht aan de hand van twee functionele (werk & studie) en twee recreatieve (bezoek aan familie, vrienden of kennissen en dagje uit) verplaatsingen. Uit het onderzoek blijkt dat het reisgedrag van de TSMA-groep in vergelijking met autochtonen enkel verschilt op het gebied van verplaatsingen met een recreatief doeleinde. Turken en Marokkanen leggen kortere afstanden af en hebben hierdoor een kleinere ‘action space’ dan Antillianen, Surinamers en autochtonen.Naast een algemene verkenning van het reisgedrag is er specifiek gevraagd naar de vervoerwijzekeuze voor de verschillende soorten verplaatsingen. Op die manier is het treingebruik in kaart gebracht. Om te achterhalen of de etniciteit van de respondenten bepalend is voor het treingebruik of dat andere kenmerken een rol spelen, die samenvallen of correleren met etniciteit, zijn ordinale regressie analyses uitgevoerd waaruit naar voren komt dat ook in het treingebruik voor een recreatief doeleinde verschillen zijn aan te wijzen tussen de TSMA-groep en autochtonen. Marokkanen en Surinamers kiezen minder vaak voor de trein als vervoermiddel voor een dagje uit dan autochtonen. ‘Etniciteit’ als verklarende factor speelt bij de het treingebruik voor werk, studie of bezoek aan vrienden, familie of kennissen geen rol. Het gebruik van de trein door zowel de TSMA-groep als autochtonen wordt verklaard door verschillende persoonlijke en ruimtelijke kenmerken, de houding ten aanzien van de trein en andere vervoermiddelen en de subjectieve norm. In totaal ligt de verklaarde variantie van het treingebruik voor alle vier de doeleinden (de afhankelijke variabele) door de bovengenoemde factoren (de onafhankelijke variabelen) gemiddeld op 45 procent. | |