Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorVorstenbosch, Jan
dc.contributor.authorTjepkema, J.P.
dc.date.accessioned2012-09-21T17:00:58Z
dc.date.available2012-09-21
dc.date.available2012-09-21T17:00:58Z
dc.date.issued2012
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/11593
dc.description.abstractHet uitgangspunt van deze scriptie is dat wet- en regelgeving dient te voldoen aan morele en ethische uitgangspunten. Met name in de pluriforme samenleving, waar verschillende en op punten tegenstrijdige opvattingen bestaan ten aanzien van wat moreel gezien goede maatschappelijke ordeningen zijn, zal het niet mogelijk zijn om ten allen tijde te komen tot beleid dat in overeenstemming is met de morele en ethische uitgangspunten van alle bur-gers van die samenleving. Het doen van morele concessies zal voor bepaalde groepen bur-gers dan ook onvermijdelijk zijn. Aangezien in de moderne parlementaire democratie veelal volgens het meerderheidsbeginsel wordt bepaald van welke groepen morele concessies worden gevraagd, en het niet reëel is de parlementaire democratie als ethisch onfeilbaar te beschouwen, lijkt het wenselijk dat er een zekere externe controle plaats kan vinden op de ethische kwaliteit van wet- en regelgeving. Daarvoor is het nodig een universeel moreel kader te formuleren waarin de verschillende groepen in de samenleving, met elk hun eigen morele en ethische opvattingen, zich voldoende kunnen herkennen. Vervolgens dienen van dit kader criteria te worden afgeleid om wet- en regelgeving te toetsen op ethische kwali-teit. Het formuleren van een overkoepelend moreel kader en het daarvan afleiden van de criteria zijn beschouwd als nieuwe taken van een reeds bestaande subdiscipline van de toegepaste ethiek, te weten de legislatieve ethiek. Het ethische kader dat vervolgens is geformuleerd is gegrondvest in de opvatting van de moderne democratie als resultante van een sociaal contract, waarbinnen in aanvang vrije en gelijkwaardige burgers maatschappelijke afspraken maken gericht op het realise-ren van gezamenlijke doelen. Er is gesteld dat de maatschappelijke ordeningen, de wetten en regels, vervolgens zodanig dienen te zijn dat wordt voldaan aan de uitgangspunten van dit contract, namelijk dat allen er baat bij hebben, er niet nodeloos of buitenproportioneel door worden geschaad, en dat de baten en lasten zoveel mogelijk gelijkelijk zijn verdeeld. Op grond hiervan zijn een tweetal criteria afgeleid die minimale voorwaarden formuleren ten aanzien van welke mate van schade en welke mate van ongelijke verdeling van baten en lasten als gevolg van wet- en regelgeving acceptabel zijn in het licht van het maatschappe-lijk contract. Een derde criterium dat is geformuleerd heeft betrekking op de billijkheid en het correct volgen van de voorgeschreven procedures voor de vaststelling van wetten en maatregelen. De geformuleerde criteria zijn vervolgens toegepast op een maatregel die sinds 1 januari 2012 in Nederland van kracht is, namelijk die volgens welke patiënten in de twee-delijns geestelijke gezondheidszorg een eigen bijdrage voor hun behandeling moeten beta-len tot €200,- per behandeling, bovenop het eigen risico van €220,-, terwijl dit eerste van patiënten in de somatische gezondheidszorg niet wordt gevraagd. Toepassing van de crite-ria bracht een aantal tekorten van de maatregel aan het licht evenals van het parlementaire proces voorafgaand aan de invoering van de maatregel. Zo is geconcludeerd dat in 2010 de maatregel aanvankelijk werd gepresenteerd als een maatregel in het kader van budgettaire discipline terwijl in feite sprake was van een fundamenteel vraagstuk over de noodzake-lijkheid van geestelijke gezondheidszorg. Mede door procedurele vermenging van deze bestuursaspecten en versluiering van de fundamentele onderliggende vraag kwam een democratisch besluitvormingsproces op grond van zuiver inhoudelijke gronden niet tot stand. Het belang van duidelijkheid ten aanzien van het aspect van het maatschappelijk contract dat bij voorgestelde wet- en regelgeving aan de orde is, is daarom benadrukt. Vervolgens is geconcludeerd dat de eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ het reële risico met zich meebrengt dat patiënten met een laag besteedbaar inkomen alsook patiënten die hun eigen zorgbehoefte niet goed kunnen inschatten, als gevolg van de eigen bijdrage zullen afzien van door de samenleving als noodzakelijk beschouwde zorg. Dit bete-kent dat financieel en sociaal kwetsbare groepen door de eigen bijdrage buiten de maat-schappelijke afspraken dreigen te vallen, hetgeen een ernstige schending is van het maat-schappelijk contract. Met name het feit dat de overheid, in de persoon van de verantwoor-delijk minister, zich in 2011 van deze gevolgen geen rekenschap geeft, is de overheid aan-gerekend als tekort. Tenslotte is geconcludeerd dat de eigen bijdrage alleen voor de GGZ leidt tot een ongerechtvaardigd onderscheid tussen patiënten in de GGZ en in de somatische zorg. Van patiënten in de GGZ wordt wel een eigen bijdrage gevraagd en van patiënten in de somati-sche zorg niet, terwijl in beide sectoren patiënten worden behandeld voor erkende ziekten die leiden tot verhoogde mortaliteit, waarbij ook de grenzen tussen bepaalde als somatisch en als psychiatrisch geclassificeerde ziekten soms zeer diffuus zijn. De argumentatie van de ministers ter rechtvaardiging van dit onderscheid schoot tekort. Hun argumenten beschrij-ven mogelijk verschillen tussen sectoren maar niet tussen patiënten en het is dus niet ge-rechtvaardigd daartoe patiënten verschillend te belasten. Ten aanzien van het parlementaire proces is geconcludeerd dat verschillende facto-ren het in 2011 mogelijk hebben gemaakt dat de maatregel ondanks deze ethische tekorten heeft kunnen passeren. Dit betreft politieke factoren, met name het bestaan van coalitieaf-spraken, en functionele aspecten van het parlementaire proces zelf, die bemoeilijken dat een substantief ethisch debat over de onderbouwing van de maatregel tot stand komt. Er is ook gesteld dat Kamerleden geen ethici zijn en dat het de vraag is wat op dit gebied van hen mag worden verwacht. Want terwijl ethische kennis in het parlement beslist aanwezig is, zoals blijkt uit het opschorten van de maatregel op verzoek van de Tweede Kamer in 2010, worden belangrijke fundamentele ethische kwesties door de Kamer niet of maar beperkt aangeroerd. Een aantal aanbevelingen zijn gedaan die mede op het oog hebben de sensitivi-teit van Kamerleden voor aan de orde zijnde ethische aspecten te vergroten. In een korte terugkoppeling naar het legislatief ethische proces zelf is tenslotte gesteld dat het onderzoek naar de maatregel het belang van de legislatieve ethiek lijkt te bevestigen. Wel zal deze vorm van toegepaste ethiek nog duidelijker moeten worden afge-grensd van bijvoorbeeld de rechtsfilosofie alsook van andere ethische disciplines. In een korte reflectie op de eerder geformuleerde criteria is nog het belang toegevoegd van zuive-re argumentatie en de juistheid van de gebruikte informatie in het proces van wet- en re-gelgeving, aangezien tekorten hierin er mede aan bij hebben gedragen dat de Tweede ka-mer de eigen bijdrage in 2011 heeft laten passeren.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent427277 bytes
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleDe eigen bijdrage in de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Een gevalsstudie in het kader van een onderzoek naar de mogelijkheden van een legislatieve ethiek.
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordslegislatieve ethiek
dc.subject.keywordswetgeving
dc.subject.keywordsgeestelijke gezondheidszorg
dc.subject.keywordsGGZ
dc.subject.keywordseigen bijdrage
dc.subject.keywordsTweede Kamer
dc.subject.courseuuApplied Ethics


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record