Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorLonden, M. van
dc.contributor.advisorTuijl, C. van
dc.contributor.authorBeek, L. van
dc.date.accessioned2012-07-30T17:01:06Z
dc.date.available2012-07-30
dc.date.available2012-07-30T17:01:06Z
dc.date.issued2012
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/11161
dc.description.abstractSamenvatting Achtergrond: De Jeugdgezondheidszorg heeft als doel alle kinderen in beeld te hebben, maar uit de gegevens van GGD Brabant- Zuidoost blijkt dat er bij onderzoeken op indicatie (OOI) kinderen zijn die niet verschijnen. Deze “no show” zorgt voor een hoger risico dat zij niet gezond of niet in een veilige omgeving opgroeien. Doelen: Deze studie onderzoekt welke factoren mogelijk een rol spelen bij het niet verschijnen bij vervolgonderzoeken. Door inzicht te krijgen in deze factoren kan gerichter ingezet worden op het verlagen van het percentage niet verschenen kinderen. Methode: Dit onderzoek bestaat uit drie deelstudies. De eerste studie maakt gebruik van bestaande gegevens van het registratiesysteem KIDOS. De populatie bestond uit 5673 basisschool kinderen van het schooljaar 2010-2011, onderverdeeld in niet verschenen kinderen (n=405), zowel een keer niet als wel verschenen kinderen (n=365), en wel verschenen kinderen (n=4876). In de tweede studie hebben ouders via een schriftelijke vragenlijst aangegeven welke barrières zij ervaren voor het verschijnen (N=172). Hierin is een groep wel verschenen ouders (n=119) vergeleken met een groep niet verschenen ouders (n=53). In de laatste studie is aan professionals (N=59) gevraagd naar hun opvattingen en werkwijze met betrekking tot niet verschenen kinderen. Resultaten: Uit de bestaande gegevens bleek dat niet verschenen (NV) kinderen significant vaker van allochtone afkomst zijn en uit lagere sociaal- economische milieus te komen. Een oudere leeftijd, op een hoog risicoschool zitten en in Eindhoven of Helmond wonen, bleken voorspellend te zijn voor het niet verschijnen bij een OOI. Uit de tweede deelstudie bleek dat ouders over het algemeen positief zijn over de onderzoeken, maar de NV groep ouders ervoeren meer belemmeringen dan de ouders die wel verschijnen (WV). NV ouders vonden OOI’s minder relevant en wisten de reden van uitnodigen vaak niet. Ook professionals dachten dat ouders die niet verschijnen de relevantie en noodzaak van het onderzoek niet inzien. Zij zagen niet verschijnen als een probleem en stonden positief tegenover het actiever benaderen van deze doelgroep. Hiervoor zijn wel betere randvoorwaarden nodig. Conclusie: De NV blijken vaker in de risicogroep te vallen dan de WV kinderen. Deze studie geeft vanuit drie perspectieven inzicht in welke factoren een rol spelen bij niet verschijnen. Zowel aan de voorkant van de organisatie als aan de achterkant moet er op deze factoren worden ingezet. Dit betekent dat aan de voorkant moet worden ingezet op duidelijk maken van de relevantie van het onderzoek en er moet een actievere werkwijze komen, waar aan de achterkant in overleg moet worden gegaan over de uniforme werkwijze over vervolgonderzoeken en het handelen bij niet verschijnen.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent987491 bytes
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.title‘No Show’ bij vervolgonderzoeken (OOI) in de Jeugdgezondheidszorg
dc.type.contentMaster Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsJeugdgezondheidszorg, niet verschijnen, onderzoeken op indicatie, kindfactoren, barrières, werkwijze.
dc.subject.courseuuMaatschappelijke Opvoedingsvraagstukken


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record