Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorDieho, E.F.
dc.contributor.authorHogenbirk, S.
dc.date.accessioned2012-07-26T17:01:54Z
dc.date.available2012-07-26
dc.date.available2012-07-26T17:01:54Z
dc.date.issued2012
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/11041
dc.description.abstract§1 Inleiding In de inleiding is de discrepantie aangetoond tussen Theater-, Film- en Televisiewetenschap en de vergelijkbare Bacheloropleidingen Kunstgeschiedenis en Muziekwetenschap. Deze Bacheloropleidingen onderwijzen ook kunstvormen, maar hebben in tegenstelling tot Theater-, Film- en Televisiewetenschap wel de mogelijkheid om door te stromen naar een educatieve Master. In deze paragraaf zijn vervolgens enkele bekwaamheidseisen van een docent voortgezet onderwijs uiteengezet en hun relevantie besproken. De belangrijkste zijn eruit gedestilleerd: didactische vaardigheden en de organisatorische competentie. Deze zijn vervolgens gekruist met het opleidingsprofiel van de Bacheloropleiding Theater-, Film- en Televisiewetenschap, zoals in de OER beschreven. §2 Sonja de Leeuw Het onderzoek van Sonja de Leeuw was een verkenning op het gebied van educatie. Binnen deze verkenning kregen toenmalige studenten Theaterwetenschap de mogelijkheid een geheel nieuw schoolvak te doceren: Theater, film en televisie. Dat was een afgeleide van wat zij op hun opleiding leerden. Hiertoe deed Sonja de Leeuw, na afloop van het onderzoek, de aanbeveling voor een lerarenopleiding Theater, film en televisie. Deze lerarenopleiding is er nooit gekomen, omdat De Leeuw uiteindelijk geen zin had om die lange weg te bewandelen en instellingen daarvoor te mobiliseren. Dit is geverifieerd bij de faculteit Onderwijskunde, die er destijds ook bij betrokken was. De Leeuw zou echter anno 2012 nog de urgentie voor een educatief programma zien, ook vanwege de animo onder de studenten. Die correspondeert nog steeds met het enthousiasme dat de lesgeefsters in het experiment ook al hadden. Zij stelt een paradox aan de orde: als er geen vraag naar is, waarom dan aanbod creëren? En als het aanbod er is, hoe creëer je dan de vraag? Wat zij belangrijk vindt in een educatief programma, waarschijnlijk in de vorm van een Minor, zijn didactische vaardigheden, analytisch vermogen, repertoirekennis/genrekennis en historische context. §3 Wettelijke bepalingen In deze paragraaf wordt ingegaan op een tweetal wettelijke bepalingen van respectievelijk de educatieve Minor en de educatieve Master. De werfteksten van de website van de Universiteit Utrecht worden gekruist met het Plan van aanpak van de Universiteit Utrecht uit 2008, een plan dat de educatieve Minor binnen veel Bacheloropleidingen in het leven riep. Hierin worden een aantal uitspraken gedaan over leraarschap en dat ook studenten uit andere werkvelden (dan de normale vakgebieden waarvoor een direct aansluitend schoolvak bestaat) gebaat zouden zijn bij het volgen van een educatief traject. Ook vinden zij dat de blik wat betreft competenties opengebroken moet worden: er moet worden afgestapt van het feit dat alleen een vaste set cursussen toegang geeft tot een educatieve Master. Er moet meer gedacht worden in termen van globale kennis en competenties. Er lijkt, met dit in het achterhoofd, geen aantoonbare reden te zijn dat Theater-, Film- en Televisiewetenschap geen educatieve Minor heeft. §4 Liesbeth Groot Nibbelink Liesbeth Groot Nibbelink is docente aan de Universiteit Utrecht. De afgelopen twee jaren doceerde zij de cursus Theater- en Media-educatie. De animo bleek na afloop van de cursus in 2011 zeer groot. Daarnaast spreekt zij regelmatig met alumni die moeite hebben een vaste baan te vinden omdat er geen mogelijkheid is tot het behalen van een lesbevoegdheid. Daarom is zij op onderzoek uitgegaan waarom de Bacheloropleiding Theater-, Film- en Televisiewetenschap geen educatief programma had. Zij heeft een aantal e-mails opgesteld aan mensen die er wellicht het een en ander over wisten. In de correspondentie die volgde bleek het probleem wel erkend te worden. Er werden twee docenten gevraagd alle initiatieven op vlak van educatie bij elkaar te brengen, maar dat initiatief is uiteindelijk doodgelopen vanwege bezuinigingen op het onderwijsaanbod. Hieronder valt ook de cursus Theater- en Media-educatie. In een educatief programma, dat volgens haar in de vorm van een educatieve Minor zou moeten worden aangeboden, vindt zij didactische vaardigheden belangrijk op basis van leertheorieën, culturele competenties en cultureel kapitaal, ‘literacy’ en het leren analyseren. Binnen die cursussen moet ook nog specifiek naar theater, film, televisie en nieuwe media worden gekeken. Haar voorgestelde programma komt aardig overeen met het voorstel van De Leeuw. Deze cursussen zouden volgens Groot Nibbelink ideaal zijn om aan te sluiten op de Master Educatie en Communicatie aan de Universiteit Utrecht. §5 Conclusie en aanbevelingen Wanneer de wettelijke bepalingen en het daarin gevonden gemis van een educatieve Minor voor Theater-, Film- en Televisiewetenschap, gekruist worden met de meningen van De Leeuw en Groot Nibbelink, zouden er twee aanbevelingen gedaan kunnen worden: 1. Theater-, Film- en Televisiewetenschap moet een educatieve Minor krijgen, waarna het mogelijk is door te stromen naar de bestaande educatieve Master Educatie en Communicatie en af te studeren met een eerstegraads lesbevoegdheid. 2. Theater-, Film- en Televisiewetenschap moet toegang krijgen tot de educatieve Master Educatie en Communicatie, die lichtelijk is aangepast om de disciplines theater, film en televisie erin te verwerken. Afgestudeerden behalen hun eerstegraads lesbevoegdheid. Als naar de praktische invulling wordt gekeken, is de tweede aanbeveling het beste te realiseren. De andere kost veel tijd en geld: hij vraagt om de aanstelling van een specialist op het gebied van educatie en iemand die kennis heeft van de organisatiestructuur binnen de besluitvorming voor onderwijshervormingen. Er zal een wetswijziging moeten komen, een onderwijsprogramma moeten worden ontwikkeld, docenten worden aangesteld en het programma zal geëvalueerd moeten worden. De tweede aanbeveling vraagt om veel experiment en evaluatie daarvan. Toch zal dit relatief minder tijd en geld kosten. Voor de inhoud van een dergelijk programma zijn vooral didactiek en dramaturgisch vermogen – het kunnen analyseren van culturele en educatieve praktijken – belangrijk. Omdat beide docenten het erover eens zijn dat de 30ECTS die een educatieve Minor binnen de Bacheloropleiding inneemt, weinig is, is er iets te zeggen voor de aanbeveling dat de gehele profileringsruimte gebruikt wordt voor een educatief programma? Dan zou er ook meteen al een stage gelopen kunnen worden en zouden studenten hun tweedegraads lesbevoegdheid halen. Daar CKV een vak is wat geheel in de bovenbouw van de HAVO en het VWO wordt gegeven, moet de student wel doorstromen naar de educatieve Master. Hij/zij voldoet dan ook meteen aan de eis dat alle docenten een Mastergraad moeten hebben.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent240505 bytes
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleTheater-, Film- en Televisiewetenschappers voor de klas: mogelijkheden van en voor een educatief programma
dc.type.contentBachelor Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordseducatie
dc.subject.keywordsonderwijs
dc.subject.keywordslesbevoegdheid
dc.subject.keywordsTheater-, Film- en Televisiewetenschap
dc.subject.keywordseducatieve Master Educatie en Communicatie
dc.subject.keywordseducatieve Minor
dc.subject.keywordsUniversiteit Utrecht
dc.subject.keywordsRijksoverheid
dc.subject.courseuuTheater-, film- en televisiewetenschap


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record