Show simple item record

dc.rights.licenseCC-BY-NC-ND
dc.contributor.advisorNortier, J.M.
dc.contributor.authorVen, A.M.H. van der
dc.date.accessioned2012-07-24T17:01:30Z
dc.date.available2012-07-24
dc.date.available2012-07-24T17:01:30Z
dc.date.issued2012
dc.identifier.urihttps://studenttheses.uu.nl/handle/20.500.12932/10986
dc.description.abstractIn dit werkstuk wordt verslag gedaan van een descriptief case-study onderzoek naar de toepassing van het Nederlandse werkwoord door Zweedse kinderen. De basis voor dit onderzoek is het verschil in de werkwoordsvervoeging van beide talen. Het uitgangspunt van het onderzoek is de transferhypothese, die zegt dat fouten die gemaakt worden tijdens het verwervingsproces terug te voeren zijn op de structuur van de moedertaal van de taalverwerver. Volgens deze hypothese is het door het in kaart brengen van verschillen tussen talen makkelijker om fouten die gemaakt worden in de tweede taal te begrijpen (Appel en Vermeer, 2008). In het onderzoek wordt dan ook een contrastieve analyse beschreven waarin de verschillen tussen het Zweedse en het Nederlandse werkwoord in de tegenwoordige tijd uiteengezet worden. Zo moet in het Nederlands het werkwoord congrueren met het subject in getal en persoon. Voor het Zweeds geldt echter dat dit niet nodig is: de werkwoordsvorm blijft in de tegenwoordige en verleden tijd gelijk, ongeacht persoon of getal. De onderzoeksvraag die opgesteld werd voor dit onderzoek is: “Kunnen kleuters die Zweeds als moedertaal spreken en Nederlands als tweede taal leren de vervoeging van Nederlandse werkwoorden in de tegenwoordige tijd goed toepassen?” Om deze vraag te beantwoorden werden er gesprekken gevoerd met twee kinderen die Zweeds als moedertaal spreken en Nederlands als tweede taal leren. Tijdens deze gesprekken werd gebruik gemaakt van het prentenboek ‘Bas, ga je mee?’. Dit boekje komt uit een methode die erop gericht is de taalontwikkeling van jonge kinderen te verbeteren (Werkgroep OVG- Staphorst, 2008) en bestaat uit zestien afbeeldingen die aansluiten bij de leefwereld van het kind. In de analyse van deze gesprekken werden de door het kind gebruikte werkwoorden bekeken, waarna van incorrecte uitingen werd bekeken wat er precies ongrammaticaal was. De resultaten uit het onderzoek laten voor beide kinderen een heel ander beeld zien. Eén van de kinderen laat duidelijke problemen zien met de congruentie van het werkwoord naar persoon en getal. Het andere kind liet zien vrij weinig fouten te maken in de vervoeging van werkwoorden. Een duidelijke ondersteuning voor de transferhypothese is dan ook niet gevonden. Een verklaring kan worden gevonden in de beperkte data of persoonlijke factoren.
dc.description.sponsorshipUtrecht University
dc.format.extent1663075 bytes
dc.format.mimetypeapplication/pdf
dc.language.isonl
dc.titleHAR, HEBBEN OF HEBT? Onderzoek naar het gebruik van Nederlandse werkwoorden door Zweedstalige kinderen die Nederlands leren.
dc.type.contentBachelor Thesis
dc.rights.accessrightsOpen Access
dc.subject.keywordsNederlands als tweede taal, NT2, werkwoordsvervoeging, Zweedse taal
dc.subject.courseuuNederlandse taal en cultuur


Files in this item

Thumbnail

This item appears in the following Collection(s)

Show simple item record