dc.description.abstract | De institutionele kritiek wordt ingedeeld in drie fasen. De eerste fase speelde zich af in de jaren 60 en 70 van de twintigste eeuw met kunstenaars als Hans Haacke en Daniel Buren, die de gevestigde zekerheden in de kunstwereld ter discussie stelden. In de tweede fase wilden kunstenaars als Andrea Fraser en Alicia Framis niet alleen blootleggen maar ook veranderen. De derde fase onstond na de eeuwwisseling toen de kunstwereld zich genoodzaakt zag rekenschap af te leggen van de politiek-maatschappelijke rol van de kunst. Hierbij ging het vooral om het theoretische discours en kunstenaars werkten vaak internationaal, projectmatig en interdisciplinair. De institutionele kritiek speelt in het huidige kunstdebat geen dominante rol meer. Daartoe zou er meer aansluiting gezocht moeten worden bij nieuwe ontwikkelingen in de kunstwereld, zoals het gebruik maken van de nieuwe media en van educationele programma's, belangrijke instrumenten van het hedendaagse curatorschap. De nieuwe media stellen de grenzen en structuren van het museum ter discussie en zijn vaak geworteld in contexten buiten de institutie. Ook al is de institutionele kritiek geen specifiek artistiek doel meer, zij kan wel een rol spelen, bijvoorbeeld waar zij vragen stelt betreffende de status en rol van het kunstobject en de institutionele processen. Nieuwe mediakunst kan gezien worden als een nieuw platform voor de onderhandeling over grenzen: voor het kunstwerk, de kunstenaar, het publiek en het instituut. Ook bij het vinden van een goede weg in de informatievoorziening kan de institutionele kritiek een rol spelen, bijvoorbeeld door de educatieve programma's via de sociale media te verrijken met anderssoortige kennis en beleving vanuit het publiek. | |