Allied Force: VN-mandaat gewenst. De Nederlandse politieke besluitvorming over de Kosovocrisis en het humanitaire interventie debat over staatssoevereiniteit
Summary
Een humanitaire interventie – dat wil zeggen militair ingrijpen door een staat, een groep van staten of een internationale organisatie ter voorkoming of beëindiging van grootschalig humanitair lijden voortkomend uit geweld en schendingen van mensenrechten, zonder toestemming van de objectstaat – is enkel legaal wanneer deze middels een resolutie is geautoriseerd door de Veiligheidsraad. Allied Force was een zogeheten unilaterale humanitaire interventie, omdat een Veiligheidsraadmandaat ontbrak. Juist om die reden was de NAVO-interventie in Kosovo in 1999 omstreden. Het was weliswaar duidelijk dat de internationale gemeenschap niet langer kon toekijken naar de humanitaire crisis in Kosovo, maar het gebrek aan een mandaat maakte de rechtmatigheid van die interventie discutabel. Hoewel er nog geen internationaal gewoonterecht is ontwikkeld op het gebied van unilaterale humanitaire interventies, waardoor Allied Force feitelijk gezien illegaal was, heeft ‘Kosovo’
bijgedragen aan de ontwikkeling van het denken over de omgang met humanitaire crises. Het grootste deel van de internationale gemeenschap schaarde zich in 1999 achter het standpunt dat de mensenrechten niet langer ondergeschikt waren aan staatssoevereiniteit. De visie van de Nederlandse regering, het kabinet Kok-II, sloot aan bij die solidaristische visie op het omgaan met grove schendingen van de mensenrechten. Met andere woorden, een unilaterale humanitaire interventie kan internationaal rechtelijk gezien dan wel illegaal zijn, maar tegelijkertijd ethisch gezien legitiem.