Het mirakelbeeld Notre-Dame de Foy. De verspreiding van een laatmiddeleeuws Madonnatype
Summary
Pelgrims die vandaag de dag op bedevaart naar Lourdes gaan komen niet zelden thuis met een kunststof Mariabeeldje dat tot de kruin is gevuld met heilzaam bronwater. Andere gelovigen gaan naar het Duitse Kevelaer en kopen daar een kaars waarop de beeltenis van Onze Lieve Vrouw is afgedrukt. In beide gevallen gaat het om moderne devotionalia die op grote schaal worden geproduceerd omdat er nog steeds – de ontkerkelijking ten spijt - een behoorlijke vraag naar blijkt te zijn. Dat deze vorm van devotionele serieproductie al in de late Middeleeuwen bestond blijkt onder andere uit de hoeveelheid identieke, 15de en 16de-eeuwse beeldjes en reliëfs van witbakkende klei, ook wel pijpaarde genoemd, die gedurende de afgelopen twee eeuwen op verschillende locaties in Nederland en België zijn opgegraven. Eén van de meest verspreide devotiebeeldjes is het zogenoemde Utrechtse Madonnatype. In 2005 verwierf het Rijksmuseum Amsterdam een soortgelijk Mariabeeldje. In tegenstelling tot de laatmiddeleeuwse beeldjes van pijpaarde is deze Madonna echter gemaakt van een ongebakken bruine klei gemengd met een organisch materiaal. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat in tal van nationale en internationale musea zich nagenoeg identieke Mariabeeldjes bevinden die van hetzelfde bruinachtige materiaal zijn gemaakt. Tevens zijn zij alle aan de achterzijde voorzien van een diagonale inkeping. Deze ‘beschadiging’ is een duidelijke verwijzing naar het mirakelbeeldje Notre-Dame de Foy; een populair cultusobject dat vanaf het begin van de 17de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden vereerd werd. Dit artikel tracht een duidelijk beeld te schetsen van de herkomst en verspreiding van dit kleine mirakelbeeld en de wijze waarop een devotioneel massaproduct als het ‘Utrechtse Madonnatype’ tot ver na de Middeleeuwen het middelpunt van volksverering zou blijven.