dc.description.abstract | Onderwerp van het onderzoek:
In het Nederlandse onderwijs is het einde van de basisschool (groep 8) een eerste belangrijk evaluatiepunt in de schoolloopbaan van een leerling. Gedurende dit evaluatiepunt worden de niveaumogelijkheden voor de leerling op het voortgezet onderwijs bekeken, welke gebaseerd zijn op de indruk van leerkrachten en de prestaties die de leerling heeft geleverd op de Eindtoets Basisonderwijs (‘Cito-toets’). De ouders van de leerling worden door de verschillende contactmomenten die plaatsvinden tussen de leerkracht en de ouder nauw bij dit proces betrokken. Het meest belangrijke contactmoment is het definitieve schooladviesgesprek waarin de leerkracht het definitieve schooladvies voor de leerling aan de ouders meedeelt. Deze gesprekken staan over het algemeen als problematisch bekend, veelal door een bestaande teleurstelling over dit advies bij de ouders. Eveneens heerst de opvatting dat definitieve schooladviesgesprekken met allochtone ouders het meest problematisch van karakter zijn. Naar aanleiding van deze opvattingen wordt in deze studie een onderzoek uitgevoerd naar de feitelijke interactie tussen de leerkracht en de allochtone en autochtone ouder gedurende definitieve schooladviesgesprekken. Hierbij ligt de focus op het karakter van deze gesprekken en factoren die dit karakter vormen, waardoor de vraag wat er werkelijk gebeurt in deze communicatie wordt geprobeerd te beantwoorden.
Methode:
Een verkenning van dit onderzoeksgebied en de publicaties verschenen op dit gebied is gebeurd door een literatuurstudie. Door middel van deze studie wordt gepoogd een beeld te schetsen van de relatie die tussen de school (of leerkracht) en ouder bestaat en welke opvattingen beiden over elkaar hebben in deze relatie. Eveneens wordt hierbij gekeken naar factoren die deze beeldvorming beïnvloeden en hoe deze beeldvorming op zijn beurt weer de communicatie tussen de leerkracht en de ouder beïnvloedt. Uit deze studie blijken verschillende veronderstellingen met betrekking tot de feitelijke interactie tussen de leerkracht en de allochtone en autochtone ouder, welke vertaald zijn naar hypotheses. Deze worden getoetst door een analyse van 33 getranscribeerde definitieve schooladviesgesprekken die zijn verkregen op twee Nederlandse basisscholen. Het instrument dat hiervoor gebruikt wordt, bestaat uit een gemixt kwantitatief en kwalitatief ontwerp. Met behulp van dit instrument worden verschillende variabelen die het gesprek vorm geven, onderzocht: de mate van participatie, de mate van expliciteit, framebuilding, agendasetting, het karakter van het gesprek (problematisch of onproblematisch), verschillen in opvattingen (referentiekaders) en de inzet van beleefdheidsstrategieën.
conclusies:
Uit de studie blijkt de feitelijke interactie tussen de leerkracht en de allochtone of autochtone ouder op meerdere variabelen te verschillen. Allereerst blijkt er een significante invloed te zijn van de etniciteit van de ouder op de mate waarin de leerkracht een aanzet geeft tot framebuilding aan het begin van het definitieve adviesgesprek. Zo blijkt de leerkracht in gesprekken met allochtone ouders vaker dan in gesprekken met autochtone ouders een inleidende uiting te geven bij aanvang van het gesprek. In deze uiting wordt uitgelegd wat er gedurende het te volgen gesprek besproken gaat worden en wat het uiteindelijke doel van het gesprek is. Uit de kwalitatieve studie blijkt verder dat wanneer een dergelijke inleiding wel voorkomt in gesprekken met autochtone ouders, deze veel minder uitgebreid is dan in gesprekken met allochtone ouders. Ten tweede blijkt er geen significante invloed te zijn van de etniciteit van de ouder op de aan- of afwezigheid van een verschil van mening tussen de leerkracht en de ouder gedurende het adviesgesprek. Op deze variabele blijkt enkel de aanwezigheid van een discrepantie tussen het standpunt van de leerkracht en de ouder ten opzichte van het geadviseerde niveau een significante invloed uit te oefenen. Vanuit een kwalitatieve benadering blijkt er echter wel een verschil in de aan- of afwezigheid van een meningsverschil tussen de leerkracht en de allochtone of autochtone ouder door verschil in opvattingen. Zo lijkt er in gesprekken met allochtone ouders in mindere mate sprake te zijn van een gezamenlijke constructie van verklaringen voor gedrag of resultaten van de leerlingen en lijkt er in meerdere mate sprake te zijn van een ontkennende houding ten opzichte van de opvattingen van de leerkracht. Tenslotte blijkt er een significante invloed van de etniciteit van de ouders op de beleefdheidsstrategieën die door de leerkracht gedurende het definitieve adviesgesprek worden gebruikt. Zo gebruikt de leerkracht in gesprekken met allochtone ouders voornamelijk de strategieën ‘versterk het belang van je gespreksbijdrage voor je gesprekspartner’ en ‘geef aan dat je de behoeften van je gesprekspartner kent en er rekening mee houdt’. In gesprekken met autochtone ouders blijkt de leerkracht vaker de strategieën ‘veronderstel/opper/bevestig een gezamenlijk perspectief’ en ‘geef (of vraag om) redenen’ te gebruiken. | |