De relatie tussen individuele verschillen in contaminatie ‘beliefs’ en evaluatieve conditionering
Summary
Inleiding. Onderzoek lijkt uit te wijzen dat het ontstaan van bepaalde angststoornissen nauw
samenhangt met aangeleerde afkeer of walging. Evaluatieve conditionering wordt als onderliggend
mechanisme beschouwd met betrekking tot deze aangeleerde afkeer of walging. Dit leermechanisme
refereert aan het proces waarbij de beoordeling van een stimulus veranderd doordat het gekoppeld is aan
een andere, positieve of negatieve, stimulus (De houwer, Thomas & Baeyens, 2001). Fundamenteel
onderzoek heeft aangetoond dat er individuele verschillen zijn in evaluatieve conditionering (Schienle,
Stark & Vaitl, 2001), maar onbekend is welke factoren hierop van invloed zijn. In huidig onderzoek wordt
nagegaan of de sterkte van contaminatie ‘beliefs’, de overtuiging die men koestert ten aanzien van
besmetting, een rol speelt bij de mate van evaluatieve conditionering.
Methoden. 50 deelnemers zijn geselecteerd op basis van hun score op een meetinstrument van
contamination beliefs, de Padua Inventory Revised (PI-R; Burns, Keortge, Formea & Sternberger, 1996)
en opgedeeld in 2 groepen: 24 hoogscoorders (hoge Padua) en 26 laagscoorders (lage Padua). Zij namen
deel aan een Evaluatieve Conditionering Taak, die bestond uit 3 fasen waarin foto’s van ‘normale’ dan
wel gezichten met een huidaandoening werden getoond. In fase 1 werden deelnemers gevraagd de
plaatjes te beoordelen op mate van onprettig/prettig. In fase 2 werden de door de deelnemer meest
neutraal beoordeelde plaatjes uit fase 1 weer opnieuw getoond en gekoppeld aan andere plaatjes die in
fase 1 neutraal, prettig of onprettig waren beoordeeld door de deelnemer. In fase 3 werden deelnemers
gevraagd de eerste reeks neutrale plaatjes uit fase 2 nogmaals te beoordelen. De mate van evaluatieve
conditionering is het verschil in evaluaties van neutrale plaatjes die in fase 2 werden gevolgd door een
onprettig of prettig plaatje, vergeleken bij de evaluatie van deze plaatjes in fase 1. Om te controleren voor
mogelijke confounders werden neuroticisme, walginggevoeligheid, stemming en lichamelijke en
geestelijke gezondheid gemeten met vragenlijsten.
Resultaten. Er is geen conditioneringeffect gevonden: alle neutrale stimuli werden na het
conditioneringsproces significant positiever geëvalueerd, ongeacht de gekoppelde stimuluscategorie.
Individuele verschillen in contaminatie ‘beliefs’ waren hierbij niet van invloed: hoogscoorders waren niet
ontvankelijker voor het conditioneringsproces dan laagscoorders.
Conclusie. De bevinding dat verschillen in contaminatie ‘beliefs’ in dit onderzoek niet van
invloed bleek op evaluatieve conditionering kan niet geïnterpreteerd worden als bewijs dat deze invloed
er niet is. Dit is mede te wijten aan methodologische tekortkomingen van het onderzoek. Er zal meer
onderzoek gedaan moeten worden met een meer valide taak, waarbij evaluatieve conditionering tot stand
komt, om duidelijkheid te krijgen over de rol van contamintatie ‘beliefs’ hierbij. Aanbevelingen hiervoor
worden besproken.