De rol van de hoofdverzorger in de ontwikkeling van het functioneren van een kind met een lichamelijke beperking: samenhang tussen het cognitief, sociaal en fysiek functioneren van het kind en de opvoedstijl en opvoedhouding van de hoofdverzorger
Summary
Achtergrond Kinderen met een lichamelijke beperking hebben in vergelijking met kinderen zonder beperking meer moeite om zich te ontwikkelen op zowel cognitief, communicatief als op fysiek gebied. Ouders van deze kinderen ervaren vaak gevoelens van depressie en stress. Hoe deze depressie en stress zich ontwikkelen, is mede afhankelijk van het vermogen van de ouders om de handicap van hun kind te accepteren en hun vermogen om hun verwachtingen ten aanzien van de toekomst te kunnen bijstellen.
Doel Het onderzoeken van de correlatie tussen het cognitieve, sociale en fysieke functioneren van een kind met een lichamelijke beperking en de opvoedstijl en opvoedhouding van de hoofdverzorger.
Methode De onderzoekspopulatie bestaat uit 54 kinderen met een lichamelijke beperking met een gemiddelde leeftijd van 3;5 jaar en hun ouders. Data zijn verzameld met een intelligentietest, observaties en vragenlijsten.
Resultaten Er blijken geen significante correlaties te zijn tussen het cognitief, sociaal en fysiek functioneren van het kind en de opvoedstijl van de hoofdverzorger. Uit de analyse blijkt dat er wel een significante correlatie bestaat tussen het sociale functioneren van het kind en de directiviteit van de hoofdverzorger (r = ,28; p = ,02) en het interfereren door de hoofdverzorger (r = ,30; p = ,01) en tussen de zelfverzorging van het kind en de kwaliteit van handelen door de hoofdverzorger (r = ,23 ; p = ,04). Uit de multipele regressieanalyse blijkt dat de drie concepten kwaliteit van handelen, directiviteit en interfereren geen significante voorspellers zijn voor de intelligentie, zelfverzorging, ambulantie en het sociale functioneren van het kind.
Conclusie Hoofdverzorgers van kinderen met een lichamelijke beperking die moeite hebben met hun cognitieve, sociale en fysieke functioneren, lijken meer dominant in de relatie met hun kind.